NL1015020C2 - Bevestigingselement voor het losneembaar bevestigen van een stoeldrager aan een voertuigstoel alsmede dergelijke stoeldragers. - Google Patents

Description

r

Korte aanduiding: Bevestigingselement voor het losneembaar bevestigen van een stoel drager aan een voertuigstoel alsmede dergelijke stoel dragers.

5 De uitvinding heeft betrekking op een bevestigingsele ment voor het losneembaar bevestigen van een stoel drager aan een voertuigstoel, die is voorzien van een zitting, een rugleuning en tussen de rugleuning en zitting gelegen bevestigingsbeugels.

De uitvinding heeft tevens betrekking op stoel dragers 10 geschikt voor bevestiging aan een voertuigstoel met behulp van een dergelijk bevestigingselement.

Om een kindervoertuigstoel in een voertuig te bevestigen wordt steeds meer gebruik gemaakt van in het voertuig aanwezige bevestigingsbeugels welke zich tussen de rugleuning en de zitting van een 15 voertuigstoel uitstrekken. Bij de tot dusver bekende kindervoertuigstoel en is elke kindervoertuigstoel voorzien van een daarmee verbonden bevestigingselement met behulp waarvan de kindervoertuigstoel bevestigbaar is aan de bevestigingsbeugels.

Bij zogenaamde babystoelen, welke geschikt zijn voor 20 baby’s tot ongeveer 9 maanden en met een gewicht tot ongeveer 13 kg, is het wenselijk dat de babystoel eenvoudig in of uit het voertuig kan worden genomen zodat de babystoel ook buiten het voertuig kan worden gebruikt voor het transport van de baby, als losstaand stoeltje of kan worden aangebracht op een verrijdbaar onderstel zoals bijvoorbeeld een 25 wandelwagen.

Bij kindervoertuigstoelen voor iets oudere kinderen tot bijvoorbeeld 4 jaar en met een maximaal gewicht van bijvoorbeeld 18 kg, in deze octrooiaanvrage verder peuterstoel genaamd, is het gebruikelijk dat de stoel in het voertuig achterblijft en enkel bij transport van de 30 peuter met behulp van een ander voertuig, in dit andere voertuig wordt overgezet.

Bij de thans op de markt zijnde babystoelen en peuterstoelen is elke stoel afzonderlijk voorzien van een bevestigingselement.

35 De uitvinding beoogt thans een bevestigingselement te verschaffen dat eenvoudig van de ene stoeldrager op een andere stoeldrager 1 01 5020 ' 1 2 kan worden overgezet.

Dit doel wordt bij het bevestigingselement volgens de uitvinding bereikt doordat het bevestigingselement is voorzien van een losneembaar met de stoel drager bevestigbaar frame en ten minste twee ten 5 opzichte van het frame instelbare, haakvormige elementen die losneembaar bevestigbaar zijn aan de bevestigingsbeugels.

Doordat het frame losneembaar bevestigbaar is met de stoeldrager kan het eenvoudig van de ene stoeldrager, welke bijvoorbeeld losneembaar koppelbaar is met een babystoel, eenvoudig worden overgezet 10 op een andere stoeldrager, welke bijvoorbeeld is verbonden met een peuterstoel.

Op deze wijze kan bij de overgang van een babystoel naar een peuterstoel het bevestigingselement van de ene stoeldrager op de andere stoeldrager worden overgezet. Doordat bovendien de haakvormige 15 elementen ten opzichte van het frame instelbaar zijn kan hierdoor op eenvoudige wijze zowel een aanpassing aan de positie van de bevestigingsbeugels bij verschillende typen voertuigen worden gerealiseerd alsmede een aanpassing aan de positie van de haakvormige elementen aan de afmetingen van een specifieke stoeldrager.

20 Een uitvoeringsvorm van het bevestigingselement volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het frame losneembaar bevestigbaar is met ten minste twee in de stoeldrager gelegen assen, welke assen zich evenwijdig aan de rugleuning en aan de zitting uitstrekken.

Door de bevestiging van het frame aan twee op afstand 25 van elkaar gelegen assen, kan op relatief eenvoudige wijze een stevige koppeling tussen het frame en de stoeldrager worden verkregen.

Een verdere uitvoeringsvorm van het bevestigingselement volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de ene as op afstand van de rugleuning nabij de zitting is gelegen terwijl de andere as op afstand 30 van de zitting nabij de rugleuning is gelegen.

Op deze wijze worden de bij een botsing van het voertuig op de stoeldrager uitgeoefende krachten en momenten relatief goed over de stoeldrager verdeeld.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van 35 de tekeningen, waarin: fig. 1 een perspectivisch onderaanzicht van een eerste 1015020

' I

3 uitvoeringsvorm van een aan een stoeldrager bevestigd bevestigingselement toont, fig. 2 een zijaanzicht toont van een met behulp van het in fig. 1 weergegeven bevestigingselement aan een voertuigstoel 5 bevestigde peuterstoel toont, fig. 3 een perspectivisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van een bevestigingselement volgens de uitvinding toont, in combinatie met een stoeldrager voor een babystoel, fig. 4 een perspectivisch aanzicht toont van de met 10 behulp van het in fig. 3 weergegeven bevestigingselement aan een voertuigstoel bevestigde stoeldrager, fig. 5 een perspectivisch onderaanzicht van een babystoel toont, fig. 6 een dwarsdoorsnede van een deel van de in fig. 5 15 weergegeven babystoel toont, fig. 7 en 8 het bevestigen van de in fig. 5 weergegeven babystoel aan de in fig. 4 weergegeven stoeldrager tonen, fig. 9 een perspectivisch onderaanzicht toont van een derde uitvoeringsvorm van bevestigingselementen volgens de uitvinding, 20 welke respectievelijk zijn gekoppeld met een stoeldrager van een peuterstoel en een stoeldrager voor een babystoel.

In de figuren zijn overeenkomende onderdelen voorzien van eenzelfde verwijzingscijfer.

Fig. 1 toont een perspectivisch onderaanzicht van een 25 bevestigingselement 1 volgens de uitvinding welke is verbonden met een stoeldrager 2 van een in fig. 2 weergegeven peuterstoel 3. Het bevestigingselement 1 is voorzien van twee zich evenwijdig uitstrekkende staven 4, die aan van elkaar afgekeerde uiteinden onderling zijn verbonden door middel van blokken 6, 7. Het blok 6 is voorzien van twee armen 8, 9 die 30 aan van het blok 6 afgekeerde zijden zijn voorzien van koppel elementen. Het blok 7 is aan een van de staaf 4, 5 afgekeerde zijde voorzien van een koppelelement 10. Tussen de staven 4, 5 is een draadeind 11 gelegen dat met een uiteinde roteerbaar is gelegen in het blok 7 en aan een van het blok 7 afgekeerde zijde van het blok 6 is verbonden met een bedienings-35 knop 12. Aan het draadeind 11 is verder een instelplaat 13 bevestigd. Het draadeind 11 strekt zich uit door een moer 14 die bevestigd is op een zich 1015020 4 dwars op de staven 4, 5 uitstrekkende plaat 15. De plaat 15 is voorzien van uitsparingen waar de staven 4, 5 zich doorheen uitstrekken. De plaat 15 is verbonden met een zich dwars op de staven 4, 5 uitstrekkende stang 16 die aan van elkaar afgekeerde uiteinden is voorzien van armen 17. De 5 armen 17 zijn aan van de stang 16 afgekeerde uiteinden voorzien van haakvormige elementen 18. De haakvormige elementen 18 dienen ter bevestiging aan in een voertuig aanwezige bevestigingsbeugels. De haakvormige elementen zijn bijvoorbeeld bekend uit het Nederlandse octrooi 1009912 van aanvraagster en zullen derhalve niet nader worden toegelicht. 10 De stoeldrager 2 is voorzien van twee zich evenwijdig aan de stang 16 uitstrekkende assen 19, 20 welke star met de stoeldrager 2 zijn verbonden. Zoals duidelijk zichtbaar in fig. 2 is de as 19 nabij een zitting 21 van een voertuigstoel 22 gelegen terwijl de as 20 nabij de rugleuning 23 van de voertuigstoel 22 is gelegen.

15 De stoeldrager 2 is verder voorzien van in het verlengde van de armen 17 gelegen uitsparingen 24.

Het bevestigen van de stoeldrager 2 van de peuterstoel 3 aan de voertuigstoel 22 geschiedt als volgt.

De met de armen 8, 9 verbonden haakvormige elementen 20 worden gekoppeld met de as 20 waarna het haakvormige element 10 wordt verbonden met de as 19. Vervolgens wordt met behulp van de bedieningsknop 12 de stang 16 in of tegengesteld aan de door pijl PI aangegeven richting verplaatst. Indien men de peuterstoel 3 op traditionele wijze met behulp van een autogordel aan de voertuigstoel 22 wenst te verbinden, 25 wordt de stang 16 zo ver in de door pijl PI aangegeven richting verplaatst totdat de armen 17 gedeeltelijk in de uitsparingen 24 zijn gelegen en het gehele bevestigingselement 1 zich in de onderzijde van de stoeldrager 2 bevindt.

Normalerwijze zal echter de stang 16 in een aan pijl PI 30 tegengestelde richting worden verplaatst totdat de haakvormige elementen 18 zich over een gewenste afstand van de stoeldrager 2 uitstrekken.

Het is mogelijk om met behulp van het instelmechanis-me 13 een gewenste diepte-instelling per autotype aan te geven.

Nadat met behulp van de bedieningsknop 12 de stang 16 35 over de gewenste afstand is verplaatst, worden de haakvormige elementen 18 met de tussen de rugleuning 23 en de zitting 21 aanwezige bevesti- 1015020 5 gingsbeugels (niet weergegeven) bevestigd.

Bij het overzetten van de peuterstoel 3 in een ander voertuig, worden de haakvormige elementen 18 ontgrendeld waarna de peuterstoel 3 met de daarmee verbonden stoel drager 2 en het daarmee 5 verbonden bevestigingselement 1 eenvoudig in het andere voertuig overgezet. Indien noodzakelijk wordt hierbij met behulp van de bedieningsknop 12 de stang 16 naar de bij het betreffende voertuig gewenste stand verplaatst.

Zoals duidelijk zichtbaar in fig. 2 zijn de assen 19 en 20 op een relatief grote afstand van elkaar en van de haakvormige 10 elementen 18 gelegen ten gevolge waarvan een goede krachtenverdeling op de stoel drager 2 is gewaarborgd.

Fig. 3 toont een tweede uitvoeringsvorm van een bevestigingselement 31 volgens de uitvinding die is voorzien van de stang 16 en met uiteinden daarmee verbonden armen 17 en haakvormige 15 elementen 18. Met de stang 16 zijn verder twee haakvormige armen 32 verbonden welke met van de stang 16 afgekeerde uiteinden 33 in aangrijping kunnen worden gebracht met een in de stoel drager 34 gelegen as 20. De stang 16 is tussen de haakvormige armen 32 voorzien van de moer 14 waar het draadeind 11 zich doorheen uitstrekt. Het draadeind 11 is aan een zijde 20 van de moer voorzien van de bedieningsknop 12 en aan een van de bedieningsknop 12 afgekeerde zijde voorzien van een zwenkbaar daarmee verbonden blok 35. Het blok 35 is aan een van het draadeind 11 afgekeerde zijde voorzien van het koppel element 10 dat in aangrijping kan worden gebracht met de as 19 van de stoel drager 34. De stoel drager 34 is onderwerp 25 van een afzonderlijke octrooiaanvrage van aanvraagster en zal derhalve slechts beknopt worden toegelicht. De stoeldrager 34 is voorzien van een zich nagenoeg horizontaal uitstrekkend gedeelte 36 en een zich nagenoeg dwars daarop verticaal uitstrekkend gedeelte 37. Het verticaal uitstrekkende gedeelte 37 is aan een van het horizontaal uitstrekkende gedeelte 36 30 afgekeerde zijde voorzien van een langgestrekte groef 38. De groef 38 is aan een van het horizontale gedeelte 36 afgekeerde zijde open. De stoeldrager 34 is verder voorzien van een brugdeel 39 dat zich uitstrekt tussen van elkaar afgekeerde uiteinden van het horizontale gedeelte 36 en het verticale gedeelte 37. Het brugdeel 39 is aan beide langszijden 35 begrensd door ingesprongen gelegen gedeeltes 40. In de ingesprongen gedeeltes 40 zijn nokvormige bevestigingsorganen 41 gelegen welke zich 1015020 » 6 vanaf het horizontale gedeelte 36 naar boven toe uitstrekken. De stoel drager 34 is verder voorzien van in de ingesprongen gedeeltes 40 gelegen lippen 42 welke tegen veerkracht in verplaatsbaar zijn in de door pijl P2 aangegeven, naar het verticale gedeelte 37 toe uitstrekkende 5 richting. De lippen 42 zijn met behulp van een bedieningsknop 43 gezamenlijk in de door pijl P2 aangegeven richting verplaatsbaar.

Fig. 4 toont de met behulp van het bevestigingsele-ment 31 met de voertuigstoel 22 verbonden stoeldrager 34.

Fig. 5 en 6 tonen respectievelijk een perspectivisch 10 aanzicht en dwarsdoorsnede van een deel van een babystoel 51 volgens de uitvinding. De babystoel 51 is voorzien van een kuip 52 en een schar-nierbaar daarmee verbonden draagbeugel 53. De kuip 52 is aan een voorzijde en onderzijde voorzien van twee flensvormige zijwanden 54 waartussen een wanddeel 55 zich uitstrekt. Tegen het wanddeel 55 rusten bij gebruik de 15 benen van de in de babystoel 51 liggende baby aan. De flensvormige zijwanden 54 zijn elk aan de onderzijde voorzien van een uitsparing 56 en aan een bovenzijde, welke nabij de voorzijde van de babystoel 51 is gelegen, voorzien van een U-vormige sleuf 57. De kuip 52 is verder nabij de voorzijde voorzien van een zich voorbij de sleuven 57 uitstrekkende 20 rand 58 welke zich ten minste tussen de wanden 54 in de richting van de onderzijde van de kuip 52 uitstrekt.

De babystoel 51 wordt als volgt met de met de voertuigstoel 22 verbonden stoeldrager 34 gekoppeld. De babystoel 51 wordt met de onderzijde op de zitting 21 tegenover de stoeldrager 1 gepositi-25 oneerd. Vervolgens wordt de babystoel 51 in de door pijl P3 aangegeven richting over de zitting 21 naar de stoeldrager 34 toegeschoven waarbij de zijwanden 54 aan weerszijden van het brugdeel 39 in de ingesprongen gedeeltes 40 komen te liggen. De babystoel 51 wordt hierbij zodanig ten opzichte van de stoeldrager 34 gehouden dat de rand 58 eenvoudig over het 30 brugdeel 39 heen kan worden geschoven. Nadat de babystoel 51 in de in fig. 7 weergegeven stand is gebracht, wordt de babystoel 51 in de door pijl P4 aangegeven richting om een zich evenwijdig aan de rugleuning en zitting uitstrekkende as gekanteld, waarbij de aan de onderzijde van de zijwanden 54 gelegen uitsparingen 56 over de nokvormige bevestigingsorga-35 nen 41 worden gepositioneerd. Tegelijkertijd worden door de wanden 54 de lippen 42 tegen veerkracht in in de door pijl P2 aangegeven richting 1 015020 4 · 7 gedrukt. Zodra echter de sleuven 57 tegenover de lippen 42 zijn gelegen worden de lippen 42 onder invloed van de veerkracht in de aan pijl P2 tegengestelde richting in de sleuven 57 gepositioneerd. De babystoel 51 is nu stevig met de stoeldrager 34 verbonden. Bovendien ligt na kanteling 5 van de kuip 52 in de door pijl P4 aangegeven richting, de rand 58 in de groef 38 (zie fig. 8). Indien bij een botsing van het voertuig, op de babystoel 51 een relatief grote kracht in een van de rugleuning 23 afgekeerde richting wordt uitgeoefend, wordt mede door de in de groef 38 gelegen rand 58 een ongewenste verplaatsing van de babystoel 51 ten 10 opzichte van de stoeldrager 34 op effectieve wijze verhinderd.

Het is ook mogelijk om het in fig. 1 weergegeven bevestigingselement 1 met de stoeldrager 34 te verbinden.

Fig. 9 toont perspectivische aanzichten van bevesti-gingselementen 61 volgens de uitvinding welke zijn voorzien van een 15 basisplaat 62, met de basisplaat 62 verbonden, met de as 19 te koppelen haken 63, zich dwars op de basisplaat 62 uitstrekkende armen 64 die aan van de basisplaat 62 afgekeerde uiteinden zijn voorzien van ogen 65 waardoorheen de as 20 wordt aangebracht. De basisplaat 62 is tevens voorzien van verschuifbaar daarin gelegen armen 17 die aan van de 20 basisplaat 62 afgekeerde uiteinden zijn voorzien van de met de bevesti-gingsbeugels koppel bare haakvormige elementen 18.

Zoals duidelijk zichtbaar in fig. 9 is het bevestigingselement 61 zowel koppel baar met de stoeldrager 2 van een peuterstoel 3 als met een stoeldrager 66 voor een babystoel 51.

25 Het is ook mogelijk om de moer met het frame en het draadeind met de haakvormige elementen 18 te verbinden.

1 015020

Claims (6)

1. Bevestigingselement voor het losneembaar bevestigen van een stoeldrager aan een voertuigstoel, die is voorzien van een zitting, 5 een rugleuning en tussen de rugleuning en zitting gelegen bevestigings-beugels, met het kenmerk, dat het bevestigingselement is voorzien van een losneembaar met de stoeldrager bevestigbaar frame en ten minste twee ten opzichte van het frame instelbare, haakvormige elementen die losneembaar bevestigbaar zijn aan de bevestigingsbeugels.

2. Bevestigingselement volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het frame losneembaar bevestigbaar is met ten minste twee in de stoeldrager gelegen assen, welke assen zich evenwijdig aan de rugleuning en aan de zitting uitstrekken.

3. Bevestigingselement volgens conclusie 2, met het 15 kenmerk, dat de ene as op afstand van de rugleuning nabij de zitting is gelegen terwijl de andere as op afstand van de zitting nabij de rugleuning is gelegen.

4. Bevestigingselement volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de haakvormige elementen ten opzichte 20 van het frame instelbaar zijn door middel van een met het frame verbonden draadeind welke schroefbaar is gelegen in een met de haakvormige elementen verbonden moer.

5. Stoeldrager geschikt voor bevestiging met behulp van een bevestigingselement volgens een der voorgaande conclusies aan een 25 voertuigstoel, welke stoeldrager losneembaar koppelbaar is met een babystoel.

6. Stoeldrager geschikt voor bevestiging met behulp van een bevestigingselement volgens een der voorgaande conclusies 1-4, aan een voertuigstoel, welke stoeldrager losneembaar verbonden is met een 30 peuterstoel. 1 n 1 Rn ?n