NL1014571C1 - Verkleiningsorgaan met beweegbare uitwerpinrichting. - Google Patents

Description

Verkleiningsorgaan met beweegbare uitwerpinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een verkleiningsorgaan voorzien van een uitwerpinrichting welke zich beweegt naarmate 5 de krachten op deze uitwerpinrichting veranderen.

Bedoelde verkleiningsorganen worden met name toegepast in verkleiningsinrichtingen voor veevoer en zijn roteerbaar om een staande as. Deze verkleiningsorganen zijn dusdanig van vorm dat als gevolg van de roterende beweging van een 10 dergelijk orgaan er krachten worden opgewekt waardoor de inhoud van de houder van de verkleiningsinrichting waarin het verkleiningsorgaan zich bevindt wordt gemengd en / of gesneden.

Na het mengen en / of snijden van het veevoer zorgt de 15 roterende beweging van het verkleiningsorgaan er tevens voor dat de inhoud van de houder langs een opening in de houder uitgeworpen wordt.

De uitwerpinrichting functioneert dusdanig dat zij tijdens het uitwerpen een optimale bijdrage levert aan het realiseren van 20 een gelijkmatige en snelle uitworp van het veevoer, terwijl zij tijdens het verkleinen van het veevoer een relatief kleine aanspraak maakt op het benodigd vermogen van de verkleiningsinrichting. 1 2 3 4 5 6 ^ 01 4571^

Verkleiningsinrichtingen met een om een staande as roteerbaar 2 verkleiningsorgaan zijn algemeen bekend. Tijdens het uitwerpen 3 van het veevoer is een tekortkoming van conventionele 4 toepassingen van bovengenoemde verkleiningsorganen het 5 enigszins ongelijkmatig en langzaam uitwerpen van het veevoer, 6 met name tijdens de laatste fase van het uitwerpen, dat wil zeggen wanneer de beladingsgraad van de houder tot een laag niveau is afgenomen. De reden hiervoor is dat het deel van het verkleiningsorgaan dat het uitwerpen van het voer bewerkstelligt tijdens één omdraaiing van 360° slechts éénmaal 2 de losopening in de houder passeert. Hierdoor wordt het veevoer stootsgewijs uitgeworpen, terwijl gewenst is een gelijkmatige uitwerping van het veevoer.

5 Om een meer gelijkmatige uitwerping van het veevoer te bewerkstelligen worden in de praktijk reeds verschillende concepten toegepast.

Eén daarvan is het toepassen van een afvoerband waarop het voer wordt uitgeworpen alvorens het wordt getransporteerd naar 10 de plaats van bestemming, namelijk de voerplaats van het vee. Een ander voorbeeld is een inrichting waardoor de snelheid van het verkleiningsorgaan wordt of kan worden verhoogd wanneer de beladingsgraad van de houder afneemt.

Nadeel van bovengenoemde inrichtingen is onder meer het 15 relatief hoge kostenniveau.

Een relatief goedkoop alternatief is de toepassing van één of meerdere vaste uitwerpinrichtingen bevestigd nabij de houderbodem. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat het verkleiningsorgaan tijdens één omdraaiing van 360° meerdere 20 malen voer uitwerpt en dus de uitworp gelijkmatiger wordt.

Gezien het feit dat dergelijke inrichtingen vast en dus niet beweegbaar aan het verkleiningsorgaan zijn verbonden, verhogen dergelijke inrichtingen het vermogen benodigd om het verkleiningsorgaan aan te drijven. Bij een lage beladingsgraad 25 van de houder is dit veelal geen probleem, gezien het feit dat het beschikbare vermogen doorgaans ruimschoots aanwezig is. Echter bij een hoge beladingsgraad eventueel in combinatie met andere factoren, zoals de samenstelling van het veevoer en in hoeverre het veevoer gemengd en / of gesneden is, zorgen 30 dergelijke inrichtingen voor een sterke toename van het benodigde vermogen, en kan zelfs het beschikbare vermogen overschrijden. Met name tijdens het mengen en / of snijden van het veevoer, een fase waarin de uitwerpers geen functie ^014571¾ 3 hebben, wordt een aanzienlijke hoeveelheid extra vermogen gevraagd.

De uitvinding beoogt nu een verbeterde inrichting van het 5 hierboven beschreven type te verschaffen.

Volgens de uitvinding wordt dit bereikt doordat de uitwerpinrichting beweegbaar is.

Volgens de uitvinding wordt dit tevens bereikt doordat de uitwerpinrichting beweegt afhankelijk van de krachten welke 10 worden uitgeoefend op de uitwerpinrichting.

Volgens de uitvinding wordt dit tevens bereikt doordat de uitwerping van het voer gelijkmatiger is.

Volgens de uitvinding wordt dit tevens bereikt doordat tijdens het mengen en / of snijden van het veevoer er zo min mogelijk 15 aanspraak wordt gemaakt op het beschikbare vermogen van de krachtbron welke de verkleiningsinrichting aandrijft.

Volgens de uitvinding wordt tevens een betere inrichting verschaft doordat door toepassing ervan piekbelastingen op het verkleiningsorgaan en de aandrijving van het 20 verkleiningsorgaan worden opgevangen.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoerings- en werkingsvoorbeeld van de 25 constructie volgens de uitvinding.

De uitwerpinrichting vertoont een vast deel (2), welke is bevestigd aan het verkleiningsorgaan (1) en een beweegbaar deel (3), welke is bevestigd aan het vaste deel (2) middels 30 een scharnier (4) en een veermechanisme (5).

Fig. 1 toont een perspectivisch aanzicht van de inrichting, zoals deze eruit ziet wanneer het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) naar achteren is bewogen, als gevolg van 4 een kracht op het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) die groter is dan de kracht van de veer (5).

Fig. 2 toont een perspectivisch aanzicht van de inrichting, zoals deze eruit ziet wanneer het beweegbare deel van de 5 uitwerpinrichting (3) gelijk staat met het vaste deel van de uitwerpinrichting (2), als gevolg van een kracht op het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) die kleiner is dan de kracht van de veer (5) .

Fig. 3 toont een gedeeltelijk open perspectivisch aanzicht van 10 de inrichting, zoals deze eruit ziet wanneer de inrichting is toegepast in een verkleiningsinrichting t.b.v. het verkleinen van en het uitwerpen van veevoer.

Indien de krachten tegengesteld aan de bewegingsrichting van de uitwerpinrichting klein zijn, dan staat het beweegbare deel 15 van de uitwerpinrichting (3) vrijwel haaks op de bewegingsrichting van het verkleiningsorgaan (1) ter hoogte van het bevestigingspunt (4) van het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3), en gaat als het ware gelijk mee met het vaste deel van de uitwerpinrichting (2).

20 Indien de krachten tegengesteld aan de bewegingsrichting van de uitwerpinrichting groot zijn, dan staat het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) schuin op de bewegingsrichting van het verkleiningsorgaan (1) ter hoogte van het bevestigingspunt (4) van het beweegbare deel van de 25 uitwerpinrichting (3), en blijft als het ware achter bij het vaste deel van de uitwerpinrichting (2).

Het beweegbare deel (3) scharniert naar achteren om het bevestigingspunt (4) van het beweegbare deel (3) tegen de veerkracht van de veer (5) in. De veer (5) wordt door een 30 geleidingsstrip (6) op haar plaats gehouden. De veerkracht van de veer (5) bepaalt bij welke kracht op de uitwerpinrichting het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) naar achteren beweegt.

1014571^ 5

Tijdens het verkleinen van het voer, dus wanneer het voer nog niet uitgeworpen wordt, zijn de krachten op het verkleiningsorgaan (1) en dus ook op de uitwerpinrichting het grootst. In dit geval beweegt het beweegbare deel van de 5 uitwerpinrichting (3) zich naar achteren, zodat zij haar weerstand vermindert. In deze fase heeft de uitwerpinrichting nog geen functie en zorgt de uitvinding er dus voor dat zo min mogelijk weerstand wordt gegenereerd en dus zo weinig mogelijk aanspraak wordt gemaakt op het beschikbare vermogen van de 10 krachtbron van de verkleiningsinrichting.

Tijdens het uitwerpen van het veevoer zal het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) zich wel of niet schuin naar achteren bewegen afhankelijk van de krachten die op de uitwerpinrichting worden uitgeoefend. Tijdens het begin van de 15 uitwerpfase, dat is wanneer tijdens het uitwerpen de beladingsgraad van de houder nog hoog is, zal het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) nog naar achteren staan, omdat de krachten op de uitwerpinrichting nog groter zijn dan de veerkracht. Naarmate de beladingsgraad van de houder 20 afneemt zal geleidelijk de veerkracht de kracht op het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) overtreffen, waardoor dit beweegbare deel (3) zich naar voren beweegt, en als zodanig in deze stand een zo groot mogelijke bijdrage levert aan het uitwerpen van het veevoer.

25 Doorgaans is het deel van het verkleiningsorgaan (1) dat het uitwerpen van het voer bewerkstelligt, het gedeelte van de vijzelplaat (7) dat begint bij de houderbodem (9), vaak gevormd door het bodemmes (8), en eindigt ter hoogte van de maximale hoogte van de uitwerpopening.

30

Afhankelijk van de keuze van de veerkracht van de veer kan bepaald worden op welk moment tijdens de uitwerpfase het beweegbare deel van de uitwerpinrichting (3) zich naar voren beweegt.

.' ! 4 Ö / j kj 6

Voor het veranderen van de veerkracht van de veer (5) is het mogelijk een veer van een andere sterkte toe te passen, of met behulp van een instelmechanisme op de uitwerpinrichting de veerkracht in te stellen. Het is tevens mogelijk dat het 5 beperken van de beweging tussen het vaste en beweegbare deel van de uitwerpinrichting door andere middelen dan een veer worden bewerkstelligd.

Bij een bepaalde veerkracht is het tevens mogelijk dat als tijdens het roteren van het verkleiningsorgaan de 10 uitwerpinrichting de opening in de houder passeert waardoor de kracht op deze inrichting dusdanig verandert dat de resulterende beweging van de uitwerpinrichting het losresultaat verbetert.

15 Het benodigd vermogen om dergelijke verkleiningsinrichtingen aan te drijven is onder meer afhankelijk van het volume en de beladingsgraad van de houder, de samenstelling van het veevoer en in hoeverre het veevoer gemengd en / of gesneden is. Tevens is het voer in de houder constant in beweging waardoor het 20 benodigd vermogen constant varieert. De hoeveelheid benodigd vermogen is met name afhankelijk van de kracht die nodig is om te mengen en / of snijden en uit te werpen. Door de toepassing van een beweegbare uitwerpinrichting zoals hiervoor is beschreven is de toename van het benodigd vermogen het kleinst 25 als het totale benodigde vermogen het grootst is en is de toename van het benodigd vermogen het grootst als het totale benodigde vermogen in deze fase het kleinst is.

30 f'H j ' > : r;

Claims (6)

1. Verkleiningsorgaan voor het verkleinen van veevoer, voorzien van een uitwerpinrichting, met het kenmerk dat het verkleiningsorgaan om een staande as roteerbaar is en dat 5 de uitwerpinrichting beweegbaar is ten opzichte van het verkleiningsorgaan.

2. Verkleiningsorgaan volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de uitwerprichting haar stand ten opzichte van het verkleiningsorgaan verandert naarmate de krachten op de 10 uitwerpinrichting veranderen.

3. Verkleiningsorgaan volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de uitwerpinrichting wordt gevormd door een deel dat vast met het verkleiningsorgaan is verbonden en een deel dat beweegbaar ten opzichte van het verkleiningsorgaan is 15 verbonden.

4. Verkleiningsorgaan volgens conclusie 3, met het kenmerk dat het vaste en het beweegbare deel van de uitwerpinrichting met elkaar verbonden zijn door een scharnier en door middelen welke de scharnierbeweging tussen beide delen 20 tegengaan.

5. Verkleiningsorgaan volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de middelen welke de scharnierbeweging tussen beide delen tegengaan worden gevormd door een veermechanisme.

6. Verkleiningsorgaan volgens één van de voorgaande conclusies 25 met het kenmerk dat het verkleiningsorgaan wordt toegepast in verkleiningsinrichtingen voorzien van een houder waarin zich één of meerdere verkleiningsorganen bevinden en met in de houder één of meerdere openingen waarlangs de inhoud kan worden uitgeworpen. 30 1 01 4571¾