NL1002087C2 - Transportinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Transportinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting, die is uitgerust met een gestel en met een eindloos aandrijfbaar 5 transportorgaan, dat is voorzien van zich dwars op de tijdens bedrijf beoogde bewegingsrichting van het transportorgaan uitstrekkende dragers, die zijn gekoppeld met ten minste een eindloos flexibel koppelorgaan, terwijl ten minste enige dragers afduworganen onder steunen, welke afduworganen zijn verbonden met geleidingsorganen, die 10 kunnen samenwerken met door het gestel ondersteunde geleidingsrai1s, een en ander zodanig, dat tijdens bedrijf een afduworgaan op een of meer plaatsen naar wens in de lengterichting van de drager kan worden verplaatst.

Een dergelijke transportinrichting is bekend uit het 15 Europese octrooi 0 444 734. Bij deze bekende transportinrichting worden de bovenzijden van de dragers gevormd door in hoofdzaak vlakke oppervlakken, die bestemd zijn voor het ondersteunen van te trans porteren voorwerpen, welke voorwerpen op gewenste plaatsen van het transportorgaan kunnen worden afgeschoven met behulp van de ten 20 opzichte van de dragers in de lengterichting van de dragers verplaatsbare afduworganen. Op zich voldoet deze inrichting goed, maar bij het transporteren van kleinere en/of lichtere voorwerpen, slappe voorwerpen, zoals enveloppen, onregelmatig gevormde voorwerpen en derge lijke kunnen problemen ontstaan, doordat de voorwerpen tijdens de 25 verplaatsing vanaf een toevoerstation naar een beoogd afvoerstation ten opzichte van de dragers in de lengterichting van het transportorgaan gaan verschuiven en/of bij het over de dragers verschuiven met behulp van de afduworganen als het ware om de afduworganen gaan bewegen en daardoor eventueel niet op de juiste wijze in het beoogde 30 afvoerstation worden afgevoerd.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, welke zich in het bijzonder leent voor het transport van bovengenoemde voorwerpen.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat de 35 drager is voorzien van een aan de bovenzijde van de drager open, zich 10 02087.

2 over ten minste een deel van de lengte van de drager uitstrekkende uitsparing.

Bij toepassing van een dergelijke constructie kunnen de te transporteren voorwerpen ten minste gedeeltelijk in de uitsparing 5 worden opgenomen, waardoor een verplaatsing van een voorwerp in een richting dwars op de lengterichting van een drager wordt tegengegaan.

Een verder voordeel van de constructie volgens de uitvinding is, dat een voorwerp bijvoorbeeld min of meer staand in een uitsparing kan worden geplaatst waarbij door iedere drager een voor- 10 werp kan worden ondersteund, terwijl een dergelijk voorwerp zich bij de bovengenoemde bekende transportinrichtingen zich eventueel over meerdere dragers zou uitstrekken en tussen opvolgende voorwerpen een zekere afstand moet worden gehandhaafd, hetgeen tot een capaciteitsvermindering van de desbetreffende inrichting zou kunnen leiden.

15 De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsmogelijkheid van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht op een inrichting volgens de uitvinding.

20 Figuur 2 toont schematisch een bovenaanzicht op de in figuur 1 weergegeven inrichting.

Figuur 3 toont op grotere schaal een doorsnede over een drager en een met deze drager samenwerkend afduworgaan.

Figuur 4 toont in perspectief enige achter elkaar gelegen 25 dragers.

Figuren 1 en 2 tonen schematisch een transportinrichting, die is voorzien van een aantal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende dragers 1, die onderling zijn gekoppeld door een of meer flexibele koppelorganen 2, zoals bijvoorbeeld kettingen of dergelijke.

30 Het koppelorgaan(en) 2 is(zijn) geleid om kettingwielen 3 of dergelijke, die zijn ondersteund in een niet nader· weergegeven gestel, waarbij een van deze kettingwielen aan te drijven is om tijdens bedrijf de dragers 1 in de beoogde bewegingsrichting volgens pijl A te verplaatsen.

35 De algemene opbouw en werking van een dergelijke transport inrichting is algemeen bekend, bijvoorbeeld uit het bovengenoemde 100208/.

3

Europese octrooi 0 444 734 en de in dit octrooi genoemde octrooien FR-A-2 388 737, US-A-4 138 008 en US-A-3 361 247 zodat het overbodig wordt geacht om uitvoerig op de opbouw en werking van een dergelijke transportinrichting in te gaan.

5 Zoals nader uit de figuren 3 en 4 blijkt heeft in de weergegeven uitvoeringsvorm een drager 1 een min of meer gootvormig profiel, dat een tweetal zich in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar uitstrekkende benen 4 en 5 omvat, die onderling zijn verbonden door een tussenstuk 6, zich vanaf het ondereinde van het been 4 schuin 10 omhoog in de richting van het ondereinde van het been 5 uitstrekkend. Daarbij strekt het been 4, dat gerekend in de beoogde transport-richting volgens pijl A voor het been 5 is gelegen, zich over een kleinere hoogte uit dan het been 5. Aan zijn onderzijde is de drager voorzien van een zich over de lengte van de drager uitstrekkend 15 geleidingsstuk 7, dat bestemd is voor de geleiding van een afduworgaan 8.

Opgemerkt wordt dat voor het gemak de uitvoering van een drager en bijbehorend afduworgaan in de beschrijving en conclusies is beschreven in de stand zoals ingenomen in het bovenpart van het 20 transportorgaan in een voor het opnemen van te transporteren voorwerpen geschikte stand.

Het afduworgaan 8 is voorzien van een met het geleidingsstuk 7 samenwerkend onderste gedeelte 9, dat met behulp van een zich langs het been 4 van de drager 1 uitstrekkend verbindingsstuk 10 is 25 verbonden met een in de tussen de benen 4 en 5 van de drager begrensde uitsparing gelegen duwstuk 11. Verder is aan de onderzijde van het afduworgaan 8 een geleidingswiel 12 en een zich onder dit geleidings-wiel 12 uitstrekkende pen 13 aangebracht voor samenwerking met niet nader weergegeven door het gestel van de transportinrichting onder-30 steunende geleidingsrails, een en ander zodanig, dat het afduworgaan 8 naar keuze op gewenste plaatsen langs de lengterichting van de desbetreffende drager 1 kan worden verschoven, een en ander zoals uiteengezet in bovengenoemde publikaties.

Zoals in figuur 4 is aangeduid kan in de door de benen 4 en 35 5 en het verbindingsstuk 6 van een drager 1 begrensde uitsparingen een 10 0 2 0 8/ 4 voorwerp 14, bijvoorbeeld in de vorm van een doos, een boek of dergelijke worden geplaatst.

Zoals schematisch in figuur 1 is aangeduid kan het in de dragers plaatsen van de voorwerpen bij een toevoerstation bijvoorbeeld 5 in de richting van pijl B met de hand plaatsvinden of langs mechanische weg, bijvoorbeeld met behulp van een transportinrichting 15. Een in een drager opgenomen voorwerp kan in een van een aantal schematisch in figuur 2 aangeduide afvoerstations 16 worden afgevoerd door het voorwerp 14 met behulp van een afduworgaan 8 uit de drager te 10 duwen door dit afduworgaan in de lengterichting van de desbetreffende drager te verschuiven.

Doordat gerekend in de bewegingsrichting volgens pijl A in het bijzonder het achterste been 5 van een drager zich enigszins schuin omhoog tegengesteld aan de bewegingsrichting uitstrekt kan een 15 gunstige ondersteuning van de voorwerpen worden bewerkstelligd. Andere opstellingen van de benen zijn uiteraard denkbaar.

Zoals in het bijzonder uit figuur 3 blijkt is het been 4 voorzien van een zich in de richting van het tegenover liggende been 5 uitstekende, over de lengte van het been verlopende neus 17, die 20 insteekt in een overeenkomstig gevormde groef of uitsparing in het in de goot gelegen duwstuk 11, waarvan de doorsnede is aangepast aan de doorsnede van de tussen de benen 4 en 5 gelegen uitsparing.

Zoals weergegeven in figuur 4 kan een soortgelijke neus 18 ook zijn aangebracht op het been 5, terwijl, indien gewenst, een 25 dergelijke neus ook kan worden aangebracht op het tussenstuk 6, afhankelijk van de te transporteren voorwerpen. Door het aanbrengen van een dergelijke neus(zen) wordt het vastklemmen van delen van de voorwerpen tussen het duwstuk 11 en de benen 4 en 5 tegengegaan.

Aan de van het been 4 afgekeerde zijde van het been 5 is 30 nog een zich over de lengte van het been 5 uitstrekkende vleugel 19 aangebracht, welke zich, zoals uit figuur 4 duidelijk zal zijn, over het boveneinde van het been 4 uitstrekt om te voorkomen dat voorwerpen beklemd raken tussen opvolgende dragers.

Uiteraard zijn er binnen de geest en beschermingsomvang van 35 de uitvinding aanvullingen en/of wijzigingen denkbaar. Bij het weer gegeven uitvoeringsvoorbeeld, waarbij aan weerszijden van de 1002087.

5 transportinrichting afvoerstations zijn aangebracht zullen de lang-gestrekte dragers 1 aan beide einden open zijn. Indien slechts afvoer aan een zijkant van de transportinrichting wordt beoogd kan een drager eventueel aan een einde zijn afgesloten.

5 Verder zal bijvoorbeeld een uitvoering denkbaar zijn, waarbij in een of meerdere plaatsen in de onderzijde van de drager 1 afyoeropeningen zijn aangebracht via welke getransporteerde voorwerpen kunnen worden afgevoerd. De uitsparing in de drager kan dan, indien gewenst, aan een of beide einden van de drager gesloten zijn.

10 Verder strekt in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld het duwstuk 11 van het afduworgaan zich in de tussen de benen 4 en 5 gevormde uitsparing uit. Afhankelijk van de te transporteren voorwerpen zal het echter ook denkbaar zijn, dat het duwstuk boven deze uitsparing is gelegen en aangrijpt op een boven de uitsparing 15 uitstekend deel van een voorwerp.

Ook kan de vorm van de uitsparing en van de de uitsparing begrenzende delen zijn aangepast aan de vorm van de te transporteren voorwerpen. Zo behoeven de benen 4 en 5 niet evenwijdig aan elkaar te verlopen, maar kunnen bijvoorbeeld een V-vormige uitsparing of derge-20 lijke begrenzen.

Ook zal het denkbaar zijn dat bijvoorbeeld het voorlopende been 4 zich over een grotere hoogte uitstrekt dan het been 5.

1 o o 2 o a;

Claims (12)

1. Transportinrichting, die is uitgerust met een gestel en met een eindloos aandrijfbaar transportorgaan, dat is voorzien van zich 5 dwars op de tijdens bedrijf beoogde bewegingsrichting van het transportorgaan uitstrekkende dragers, die zijn gekoppeld met ten min,ste een eindloos flexibel koppelorgaan, terwijl ten minste enige dragers afduworganen ondersteunen, welke afduworganen zijn verbonden met geleidingsorganen, die kunnen samenwerken met door het gestel 10 ondersteunde geleidingsrails, een en ander zodanig, dat tijdens bedrijf een afduworgaan op een of meer plaatsen naar wens in de lengterichting van de drager kan worden verplaatst, met het kenmerk, dat een drager is voorzien van een aan de bovenzijde van de drager open, zich over ten minste een deel van de lengte van de drager 15 uitstrekkende uitsparing.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in dwarsdoorsnede gezien een drager is voorzien van een tweetal de uitsparing begrenzende, zich omhoog uitstrekkende benen, die door een tussenstuk zijn verbonden.

3. Transportinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de beide benen zich ten minste nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken.

4. Transportinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de benen een uitsparing met een U- of V-vormige doorsnede be- 25 grenzen.

5. Transportinrichting volgens een der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat een been van een drager zich over een grotere hoogte uitstrekt dan het andere been van de drager.

6. Transportinrichting volgens een der conclusies 2-5, met het 30 kenmerk, dat het zich over een grotere hoogte uitstrekkende been van een drager is voorzien van een vleugel, die zich uitstrekt over het boveneinde van het zich over een kleinere hoogte uitstrekkende been van een naburige drager.

7. Transportinrichting volgens een der conclusies 5 of 6, met 35 het kenmerk, dat het gerekend in de beoogde bewegingsrichting 1002087 achterste been zich over een grotere hoogte uitstrekt dan het andere been van de drager.

8. Transportinrichting volgens een van de conclusies 2-7, met het kenmerk, dat een been van een drager zich schuin omhoog tegen- 5 gesteld aan de beoogde verplaatsingsrichting uitstrekt.

9. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste een deel van het afduworgaan zich tot in de uitsparing uitstrekt.

10. Transportinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, 10 dat de doorsnede van het zich in de uitsparing uitstrekkende deel van het afduworgaan ten minste nagenoeg overeenkomt met de doorsnede van de uitsparing.

11. Transportinrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat op het de uitsparing begrenzende wanddeel van de drager 15 ten minste een zich in de lengterichting van de drager uitstrekkende neus is aangebracht, die wordt overlapt door een gedeelte van het zich in de uitsparing uitstrekkende deel van het afduworgaan.

12. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij de onderzijde van een drager ten minste een 20 afvoeropening is aangebracht. 10 0 2 ·f-