BE1025030B1

BE1025030B1 - Zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur

Info

Publication number: BE1025030B1
Application number: BE2017/5543A
Authority: BE
Inventors: SILVA Alexandra Sofia Gonçalves DA; Dieter Wim Jan Rabaut; Wouter HARING
Original assignee: GeoSea N.V.
Priority date: 2017-08-04
Filing date: 2017-08-04
Publication date: 2018-10-03
Also published as: US10683847B2; PL3438449T3; US20190040844A1; DK3438449T3; EP3438449A1; EP3438449B1

Abstract

Beschreven wordt een zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur. De steunconstructie kan worden opgenomen in een hol overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal, of in een funderingspaal zelf. De steunconstructie heeft twee of meer verticaal boven elkaar geplaatste en door opstaande dragers gesteunde vloeren. Ten minste één vloer sluit in hoofdzaak passend aan op een inwendige omtrekswand van het overgangsdeel of de funderingspaal, en genoemde vloer is voorzien van middelen om haar oppervlak te verkleinen, bijvoorbeeld wegklapbare randdelen. Tevens wordt een werkwijze beschreven voor het assembleren van althans een deel van een offshore windturbine, waarbij de zelfdragende steunconstructie wordt toegepast.

Description

(30) Voorrangsgegevens :

(73) Houder(s) :

GEOSEAN.V.

2070, ZWIJNDRECHT

België (72) Uitvinder(s) :

DA SILVA Alexandra Sofia Gonçalves 2018 ANTWERPEN

België

RABAUT Dieter Wim Jan

9000 GENT

België

HARING Wouter

3404 VP IJSSELSTEIN

Nederland (54) ZELFDRAGENDE STEUNCONSTRUCTIE VOOR WINDTURBINE-APPARATUUR (57) Beschreven wordt een zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur. De steunconstructie kan worden opgenomen in een hol overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal, of in een funderingspaal zelf. De steunconstructie heeft twee of meer verticaal boven elkaar geplaatste en door opstaande dragers gesteunde vloeren. Ten minste één vloer sluit in hoofdzaak passend aan op een inwendige omtrekswand van het overgangsdeel of de funderingspaal, en genoemde vloer is voorzien van middelen om haar oppervlak te verkleinen, bijvoorbeeld wegklapbare randdelen. Tevens wordt een werkwijze beschreven voor het assembleren van althans een deel van een offshore windturbine, waarbij de zelfdragende steunconstructie wordt toegepast.

Fig. 2B

BELGISCH UITVINDINGSOCTROOI

FOD Economie, K.M.O., Middenstand & Energie

Publicatienummer: 1025030

Nummer van indiening: BE2017/5543

Dienst voor de Intellectuele Eigendom

Internationale classificatie: F03D 13/20

Datum van verlening: 03/10/2018

De Minister van Economie,

Gelet op het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot Bescherming van de industriële Eigendom;

Gelet op de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, artikel 22, voor de voor 22 september 2014 ingediende octrooiaanvragen ;

Gelet op Titel 1 Uitvindingsoctrooien van Boek XI van het Wetboek van economisch recht, artikel XI.24, voor de vanaf 22 september 2014 ingediende octrooiaanvragen ;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1986 betreffende het aanvragen, verlenen en in stand houden van uitvindingsoctrooien, artikel 28;

Gelet op de aanvraag voor een uitvindingsoctrooi ontvangen door de Dienst voor de Intellectuele Eigendom op datum van 04/08/2017.

Overwegende dat voor de octrooiaanvragen die binnen het toepassingsgebied van Titel 1, Boek XI, van het Wetboek van economisch recht (hierna WER) vallen, overeenkomstig artikel XI.19, § 4, tweede lid, van het WER, het verleende octrooi beperkt zal zijn tot de octrooiconclusies waarvoor het verslag van nieuwheidsonderzoek werd opgesteld, wanneer de octrooiaanvraag het voorwerp uitmaakt van een verslag van nieuwheidsonderzoek dat een gebrek aan eenheid van uitvinding als bedoeld in paragraaf 1, vermeldt, en wanneer de aanvrager zijn aanvraag niet beperkt en geen afgesplitste aanvraag indient overeenkomstig het verslag van nieuwheidsonderzoek.

Besluit:

Artikel 1. - Er wordt aan

GEOSEA N.V., Haven 1025 Scheldedijk 30, 2070 ZWIJNDRECHT België;

vertegenwoordigd door

BROUWER Hendrik Rogier, Meir 24 bus 17, 2000, ANTWERPEN;

een Belgisch uitvindingsoctrooi met een looptijd van 20 jaar toegekend, onder voorbehoud van betaling van de jaartaksen zoals bedoeld in artikel XI.48, § 1 van het Wetboek van economisch recht, voor: ZELFDRAGENDE STEUNCONSTRUCTIE VOOR WINDTURBINE-APPARATUUR.

UITVINDER(S):

DA SILVA Alexandra Sofia Gonçalves, Paleisstraat 36 Bus 3, 2018, ANTWERPEN;

RABAUT Dieter Wim Jan, Ekkergemstraat 97, 9000, GENT;

HARING Wouter, Praagsingel 89, 3404, VP IJSSELSTEIN;

VOORRANG :

AFSPLITSING :

Afgesplitst van basisaanvraag :

Indieningsdatum van de basisaanvraag :

Artikel 2. - Dit octrooi wordt verleend zonder voorafgaand onderzoek naar de octrooieerbaarheid van de uitvinding, zonder garantie van de verdienste van de uitvinding noch van de nauwkeurigheid van de beschrijving ervan en voor risico van de aanvrager(s).

Brussel, 03/10/2018,

Bij bijzondere machtiging:

BE2017/5543 ZELFDRAGENDE STEUNCONSTRUCTIE VOOR WINDTURBINE-APPARATUUR

TECHNISCH GEBIED VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft betrekking op een zelfdragende steunconstructie voor windturbineapparatuur, waarbij de steunconstructie opneembaar is in een hol omtrekslichaam dat een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal omvat, of een funderingspaal zelf, De uitvinding heeft ook betrekking op een omtrekslichaam voorzien van de steunconstructie, en in liet bijzonder een van de steunconstructie voorzien overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal, De uitvinding betreft eveneens een werkwijze voor het assembleren van althans een deel van een offshore windturbine onder gebruikmaking van de zelfdragende steunconstructie

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Een offshore windturbine wordt doorgaans op een niet een zeebodem verankerde steunstructuur geplaatst. Voor offshore windturbines die in relatief ondiep water worden geplaatst kan de steunstructuur een in de zeebodem aangebrachte funderingspaal omvatten, ook wel aangeduid met monopaal. Voor dieper water kan desgewenst een vakwerkstructuur of jacket worden toegepast, In het hiernavolgende zal worden gerefereerd aan een funderingspaal maar hier kan ook een jacket onder worden verstaan. Om de windturbinetoren met een monopaal te verbinden wordt in de stand der techniek gebruik gemaakt van een overgangsdeel, ook wel aangeduid met transitiedeel of ‘transition piece’. Het overgangsdeel wordt aan een onderzijde ervan met de monopaal verbonden en aan een bovenzijde ervan met de windturbinetoren. Het transitiedeel kan desgewenst zijn voorzien van opzetconstructies zoals een werkplatform, een aanlegsteiger, en andere nuttige toepassingen.

Een gondel of nacelle wordt vervolgens bovenop de windturbinetoren geplaatst, en een aan de nacelle bevestigde hub wordt voorzien van rotorbladen. De voor de werking van de windturbine benodigde apparatuur wordt doorgaans in de nacelle of in de toren geplaatst. Deze apparatuur omvat onder andere elektrische apparatuur, zoals transformatoren, schakelkasten (‘switchgear’), omzetters, en dergelijke meer.

In een bekende werkwijze wordt deze apparatuur met een hijsmiddel vanaf bijvoorbeeld een jack-up platform of ander vaartuig in een reeds geplaatst overgangsdeel of funderingspaal

BE2017/5543 gehesen. Deze werkwijze is echter omslachtig en gevoelig voor schade aan de apparatuur, zeker wanneer in relatief zwaar weer moet worden gewerkt.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Het doel van de onderhavige uitvinding is te voorzien in een werkwijze en inrichting waarmee windturbine-apparatuur op een veilige en efficiënte manier kan worden aangebracht in een windturbine, in het bijzonder een offshore windturbine.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt door een inrichting te verschaffen volgens conclusie 1. De inrichting volgens de uitvinding omvat een zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur, waarbij de steunconstructie opneembaar is in een hoi omtrekslichaam dat een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal omvat, of een funderingspaal zelf omvat, waarbij de steunconstructie twee of meer verticaal boven elkaar geplaatste en door één of meer opstaande dragers gesteunde vloeren omvat, ten minste één vloer in hoofdzaak passend aansluit op een inwendige omtrekswand van het omtrekslichaam, en genoemde vloer is voorzien van middelen om haai' oppervlak te verkleinen.

De zelfdragende steunconstructie kan nagenoeg volledig in een veilige omgeving, bijvoorbeeld een onshore locatie worden opgebouwd en voorzien van de gewenste windturbine-apparatuur.

De steunconstructie vormt een bescherming voor de windturbine-apparatuur tijdens offshore plaatsing. Verder laat de steunconstructie een standaardisatie toe. Inderdaad kunnen de afmetingen van de vloeren, in het bijzonder hun oppervlak worden aangepast aan de in de industrie gangbare inwendige afmetingen van het omtrekslichaam waarin de steunconstructie kan worden opgenomen, zonder het principe van de steunconstructie te moeten wijzigen. Bij toepassing van een overgangsdeel wordt een dergelijk deel aan een onderzijde ervan verbonden met een in de onderwaterbodem aangebrachte funderingspaal. Aan een bovenzijde van het overgangsdeel is een bevestigingsmiddel (flens) voorzien voor verbinding niet de windturbinetoren. Het aantal vloeren van de steunconstructie dat onderling is verbonden door middel van de opstaande dragers kan worden gekozen in afhankelijkheid van de voor een bepaalde windturbine vereiste afstand tussen de verbinding met de toren en de verbinding met de funderingspaal.

Een verder voordeel van de steunconstructie is dat de windturbine-apparatuur met een enkele handeling in de windturbine kan worden geplaatst. Dit is mogelijk door de van windturbineapparatuur voorziene steunconstructie in een hol omtrekslichaam aan te brengen, bijvoorbeeld

BE2017/5543 een overgangsdeel, en het van de steunconstructie voorziene omtreksiichaam vervolgens met een hijsmiddel op de funderingspaal te plaatsen. Een andere mogelijkheid behelst een van windturbine-apparatuur voorziene steunconstructie met een hijsmiddel op te nemen en in een omtreksiichaam aan te brengen, waarbij het omtreksiichaam een op een funderingspaal aangebracht overgangsdeel omvat voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met de funderingspaal, of een funderingspaal zelf.

Het heeft voordelen wanneer in een uitvoeringsvorm van de werkwijze de steunconstructie wordt voorzien van de windturbine-apparatuur en vervolgens in het overgangsdeel wordt aangebracht. Het vervaardigen van de windturbine-apparatuur, dat bijvoorbeeld het maken van elektrische schakelingen omvat, en het vervaardigen van een overgangsdeel kunnen op deze wijze separaat worden uitgevoerd, eventueel zelfs op verschillende locaties. Hierdoor wordt de kans op schade verminderd.

De uitvinding verschaft dus tevens een werkwijze voor het assembleren van een offshore windturbine, waarin een zelfdragende steunconstructie volgens de uitvinding in een inwendige holte van een omtreksiichaam wordt aangebracht. In een uitvoeringsvorm van de werkwijze vormt het omtreksiichaam een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal, en wordt het van de steunconstructie voorziene overgangsdeel met hijsmiddelen op de funderingspaal geplaatst en hiermee verbonden, bij voorbeeld door bouten of door een groutverbinding.

Volgens de uitvinding sluit ten minste één vloer in hoofdzaak passend aan op een inwendige omtrekswand van het omtreksiichaam, waarin de steunconstructie opneembaar is of is opgenomen. Met passend aansluiten wordt in het kader van deze uitvinding bedoeld dat de afstand van een buitenste rand van de betreffende vloer tot de inwendige omtrekswand van het omtreksiichaam niet meer bedraagt dan 20 cm, met meer voorkeur niet meer dan 10 cm.

Om het in elk omtreksiichaam plaatsen van de steunconstructie mogelijk te maken en tegelijkertijd de passende aansluiting te realiseren is genoemde vloer voorzien van middelen om haar oppervlak (tijdelijk) te verkleinen. In een geschikte uitvoeringsvorm van de steunconstructie omvatten de middelen om het oppervlak te verkleinen wegklapbare randdelen van de vloer. Deze maatregel komt ook de standaardisatie ten goede.

In een voorkeursuitvoeringsvorm sluiten ten minste twee, en met nog meer voorkeur alle vloeren van de steunconstructie in hoofdzaak passend aan op de inwendige omtrekswand van het omtreksiichaam.

BE2017/5543

De steunconstructie volgens de uitvinding is zelfdragend. Hiermee wordt bedoeld dat de steunconstructie sterk en stijf genoeg is om door een hijsmiddel te kunnen worden opgenomen, en bij voorkeur sterk en stijf genoeg is om voorzien van windturbine-apparatuur door een hijsmiddel te kunnen worden opgenomen.

Het aantal vloeren in de steunconstructie kan in beginsel vrij worden gekozen, waarbij de bovengenoemde afstand tussen de verbindingen met de toren en de funderingspaal een rol kunnen spelen. Een geschikte uitvoeringsvorm volgens de uitvinding verschaft een steunconstructie die drie of meer verticaal boven elkaar geplaatste en door de opstaande drager(s) gesteunde vloeren omvat, met meer voorkeur drie vloeren. Een dergelijke steunconstructie is in staat de voor een goede werking van de windturbine benodigde windturbine-apparatuur op te nemen, zonder dat de steunconstructie onnodig zwaai' wordt. In een uitvoeringsvorm met drie of meer vloeren kan de elektrische apparatuur, waaronder bijvoorbeeld ook de switchgear, zich desgewenst volledig in de steunconstructie bevinden, zodat kan worden vermeden dat dergelijke apparatuur gedeeltelijk ook in de funderingspaal en/of windturbinetoren moet worden opgenomen.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is een bovenste vloer van de steunconstructie ingericht om een windturbinetoren aan een bovenzijde van het omtrekslichaam te koppelen. Hiermee wordt bedoeld dat de bovenste vloer de voor genoemde verbinding noodzakelijke benodigdheden omvat. Deze vloer wordt in onderhavige aanvraag ook wel aangeduid met koppelvloer.

In nog een andere uitvoeringsvorm omvat een vloer van de steunconstructie elektrische schakelapparatuur, en bevindt deze schakelvloer zich op een hoogte van ten minste 2.5 m onder de bovenste vloer, met meer voorkeur op een hoogte van 2.5-5 m onder de bovenste vloer, en met de meeste voorkeur op een hoogte van 2.5-3.5 m onder de bovenste vloer. In nog een andere uitvoeringsvorm omvat een vloer van de steunconstructie geleidingsmiddelen voor elektrische kabels.

In een bijzonder nuttige uitvoeringsvorm van de uitvinding is een onderste vloer van de steunconstructie langs een omtreksrand voorzien van afsluitmiddelen, ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van het omtrekslichaam te verwezenlijken. De in hoofdzaak luchtdichte afsluiting zorgt ervoor dat na plaatsing van de met windturbine-apparatuur voorziene steunconstructie in een windturbinetoren het gedeelte boven de onderste vloer in hoofdzaak luchtdicht wordt afgesloten van de onder de onderste vloer

BE2017/5543 gelegen ruimtes die doorgaans relatief vochtig zijn. De afsluiting draagt bij aan de duurzaamheid van de offshore windturbine, en in het bijzonder wordt corrosie uitgesteld. Deze vloer wordt in onderhavige aanvraag ook wei aangeduid met luchtdichte vloer.

De afsluitmiddelen kunnen op elke gewenste wijze worden vormgegeven maar een uitvoeringsvorm van de steunconstructie waarbij de afsluitmiddelen een rubberprofiel omvatten heeft voordelen. .

In een uitvoeringsvorm waarin de steunconstructie twee vloeren omvat fungeert de bovenste vloer als koppelvloer, en heeft de onderste vloer bij voorkeur de gecombineerde functie van een schakelvloer en een luchtdichte vloer. In een uitvoeringsvorm, met twee vloeren kan een gedeelte van de elektrische apparatuur, bijvoorbeeld de switchgear, zich desgewenst in de funderingspaal en/of windturbinetoren bevinden.

Om de toegankelijkheid tussen de vloeren te verhogen zijn de vloeren in een uitvoeringsvorm van de steunconstructie onderling verbonden door een of meer opstaande ladders.

Een andere in dit kader nuttige uitvoeringsvorm omvat een steunconstructie waarbij ten minste één vloer is voorzien van een luik dat toegang geeft tot een onderliggende vloer.

De geometrie van de steunconstructie en van de vloeren kan binnen grenzen worden gekozen waarbij standaardisatie, gebruikelijke afmetingen van offshore windturbinefunderingen en eenvoud, snelheid en veiligheid van plaatsing van belang zijn. Een gunstige uitvoeringsvorm omvat een steunconstructie waarbij ten minste één vloer cirkelvormig of veelhoekig is en de opstaande dragers volgens de hoekpunten van een veelhoek in de omtreksrichting van de tenminste één vloer zijn gerangschikt. Bij voorkeur zijn ten minste twee vloeren cirkelvormig of veelhoekig en met nog meer voorkeur alle vloeren van de steunconstructie. Door de opstaande dragers te rangschikken volgens deze uitvoeringsvorm wordt een relatief lichte en voldoende sterke steunconstructie verkregen. De open ruimtes tussen de opstaande dragers zorgen er verder voor dat de steunconstructie relatief ongevoelig is voor windkrachten, wat de plaatsing vergemakkelijkt.

Zoals hierboven reeds gemeld is de steunconstructie geschikt om te worden opgenomen in een omtrekslichaam, De uitvinding ziet dan ook op een hol omtrekslichaam waarvan een holte is voorzien van een steunconstructie volgens één van de in de huidige aanvraag beschreven uitvoeringsvormen. Het holle omtrekslichaam omvat bij voorkeur een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal, of een

BE2017/5543 funderingspaal zelf, in het bijzonder een bovenste gedeelte van een dergelijke funderingspaal. Een dergelijk bovenste gedeelte van een funderingspaal strekt zich bij voorkeur vanaf een bovenrand van de funderingspaal uit over een afstand van ten hoogste 50$% van de totale lengte van de funderingspaal, met meer voorkeur ten hoogste 40%, met nog meer voorkeur ten hoogste 30%, en met de meeste voorkeur ten hoogste 20%.

In een uitvoeringsvorm van het omtreksiichaam is een inwendige holte van het omtreksiichaam voorzien van de zelfdragende steunconstructie, en omvat het omtreksiichaam aan een bovenzijde ervan een bevestigingsmiddel (flens) voor een windturbinetoren.

In nog een andere uitvoeringsvorm is een bovenste vloer van de steunconstructie van het omtreksiichaam ingericht om een windturbinetoren aan een bovenzijde van het omtreksiichaam te koppelen, en bevindt deze koppelvloer zich op een hoogte van 0.5-2.5 m onder het bevestigingsmiddel, met meer voorkeur op een hoogte van 0.8-2.5 m, met nog meer voorkeur op een hoogte van 1.2-2.5 m, met nog meer voorkeur op een hoogte van 1.2-2.0 m, en met de meeste voorkeur op een hoogte van 1.2-1.5 m onder het bevestigingsmiddel.

Het omtreksiichaam wordt volgens nog een andere uitvoeringsvorm gekenmerkt doordat ten minste één vloer steunt op een aan de wand van de inwendige holte voorziene aanslag.

Een bijzonder nuttige uitvoeringsvorm van het omtreksiichaam omvat een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal, waarbij het overgangsdeel een inwendig hol omtreksiichaam. omvat dat aan een onderzijde kan worden verbonden met de funderingspaal en aan een bovenzijde is voorzien van een bevestigingsmiddel (flens) voor de toren, waarbij een inwendige holte van het overgangsdeel is voorzien van een zelfdragende steunconstructie volgens de uitvinding.

Een uitvoeringsvorm van het overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal omvat een inwendig hol omtreksiichaam dat aan een onderzijde kan worden verbonden niet de funderingspaal en aan een bovenzijde is voorzien van een bevestigingsmiddel voor de toren, bij voorkeur in de vorm van een flens, waarbij een inwendige holte van het overgangsdeel is voorzien van een zelfdragende steunconstructie volgens de uitvinding. Eens het overgangsdeel op een fundering van een windturbine is geplaatst wordt een toren van de windturbine niet een hijsmiddel op het overgangsdeel geplaatst waarbij het bevestigingsmiddel wordt gekoppeld met een aan een onderzijde van de toren voorzien overeenkomstig bevestigingsmiddel. Geschikte bevestigingsmiddelen omvatten twee van over de omtrek verdeelde gaten voorziene omtreksflensen die tegen elkaar worden gebracht

BE2017/5543 waarbij overeenkomstige gaten tegenover elkaar worden geplaatst. De verbinding kan dan gerealiseerd worden door bouten door de gaten aan te brengen en deze met moeren vast te zetten.

Een praktische uitvoeringsvorm van het overgangsdeel heeft het kenmerk dat een bovenste vloer van de in het overgangsdeel aangebrachte steunconstructie is ingericht om een windturbinetoren aan een bovenzijde van het omtrekslichaam. te koppelen, en deze koppelvloer zich op een hoogte van 0.5-2.5 m onder het bevestigingsmiddel bevindt, met meer voorkeur op een hoogte van 0.8-2.5 m, met nog meer voorkeur op een hoogte van 1.2-2.5 m, met nog meer voorkeur op een hoogte van 1.2-2.0 m, en met de meeste voorkeur op een hoogte van 1.2-1.5 m onder het bevestigingsmiddel.

De steunconstructie kan op elke wijze worden verbonden met het omtreksdeel, in het bijzonder met het overgangsdeel. In een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt een overgangsdeel verschaft waarbij ten minste één vloer steunt op een aan de wand van de inwendige holte van het overgangsdeel voorziene aanslag.

Een andere uitvoeringsvorm die de duurzaamheid van de geïnstalleerde windturbine ten goede komt is gericht op een overgangsdeel waarbij een onderste vloer langs een omtreksrand is voorzien van afsluitmiddelen, ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van een funderingspaal te verwezenlijkende. Een verdere verbetering wordt bereikt in een uitvoeringsvorm waarbij de onderste luchtdichte vloer zich op een dusdanige afstand tot (of hoogte onder) het bevestigingsmiddel bevindt dat deze luchtdichte vloer na koppeling van het overgangsdeel met de funderingspaal aansluit op een aan de inwendige wand van de funderingspaal voorziene aanslag. Niet alleen wordt de steunconstructie op deze wijze duurzaam verbonden met de funderingspaal maar wordt tevens de luchtdichtheid verbeterd. Een geschikte uitvoeringsvorm omvat een rubberen afdichtring die tussen een onderrand van de onderste vloer en de aanslag van de funderingspaal of overgangsdeel wordt ingeklemd.

Tenslotte wordt aangegeven dat de in deze octrooiaanvraag beschreven uitvoeringsvormen van de uitvinding gecombineerd kunnen worden in elke mogelijke combinatie van deze uitvoeringsvormen, en dat elke uitvoeringsvorm afzonderlijk het voorwerp uit kan maken van een afgesplitste octrooiaanvrage.

BE2017/5543

KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN

De uitvinding zal nu verder worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren en beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm, zonder dat de uitvinding daar overigens toe is beperkt. In de figuren toont:

Fig. 1 een schematisch perspectivisch aanzicht van een op een monopaal gefundeerde offshore windturbine met een detail van een overgangsdeel;

Fig. 2A een schematisch perspectivisch aanzicht van een zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding;

Fig. 2B een schematisch perspectivisch opengewerkt aanzicht van de in figuur 2A getoonde zelfdragende steunconstructie aangebracht in een transitiedeel van een windturbine;

Fig. 3A een schematisch perspectivisch aanzicht van een zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding;

Fig. 3B een schematisch perspectivisch opengewerkt aanzicht van de in figuur 3 A getoonde zelfdragende steunconstructie aangebracht in een overgangsdeel van een windturbine;

Fig. 4A een schematisch perspectivisch aanzicht van een zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur volgens nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding;

Fig. 4B een schematisch perspectivisch opengewerkt aanzicht van de in figuur 4A getoonde zelfdragende steunconstructie aangebracht in een overgangsdeel van een windturbine;

Fig. 5 een schematisch perspectivisch aanzicht van een op een monopaal aangebracht overgangsdeel, voorzien van een zelfdragende steunconstructie volgens de uitvinding;

Fig. 6A, 6B en 6C schematische boven- en zijaanzichten van een onderste vloer van de zelfdragende steunconstructie volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding;

Fig. 7A, 7B en 7C schematische dwarsdoorsneden van een aantal wijzen waarop de zelfdragende steunconstructie kan worden verbonden niet een overgangsdeel of monopaal;

Fig. 8A een schematisch perspectivisch opengewerkt aanzicht van een in een funderingspaal aangebrachte zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur volgens nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding; en

Fig. 8B een schematisch perspectivisch aanzicht van een funderingspaal waarin de in figuur 8A getoonde zelfdragende steunconstructie is opgenomen.

BESCHRIJVING VAN UITVOERINGSVOORBEELDEN

Onder verwijzing naar figuur 1 wordt een offshore windturbine 4 getoond. De turbine 4 omvat een turbinetoren 3 die aan een bovenzijde is voorzien van een gondel 6 en een aantal rotorbladen 7. De windturbine 4 wordt op een met een zeebodem verankerde fundering

BE2017/5543 geplaatst. De fundering heeft in de getoonde uitvoeringsvorm de vorm van een monopaal 5. De monopaal 5 vormt een buisvormig element en kan zich vanaf de zeebodem in een verticale lengterichting 52 tot boven het wateroppervlak uitstrekken, maar kan zich ook niet een bovenrand 50 onder water bevinden. Om de windturbinetoren 3 met een monopaal 5 te verbinden kan gebruik worden gemaakt van een overgangs- of transitiedeel 2. Het transitiedeel 2 vormt eveneens een buisvormig element en strekt zich uit van een onderrand 20 tot een bovenrand 21. Volgens de detailtekening van figuur 1 kan het transitiedeel 2 zijn voorzien van een rokgedeelte 2a dat over een bovendeel van de monopaal 5 wordt geschoven waarbij een tussenruimte 25 ontstaat tussen een binnenoppervlak 22 van het rokgedeelte 2a van het transitiedeel 2 en een buitenoppervlak 51 van de monopaal 5. De hoogte van de tussenruimte 25 kan desgewenst worden bepaald door een binnenoppervlak van het transitiedeel 2 te voorzien van nokken 24 die steun vinden op de bovenrand 50 van de monopaal 5. De ruimte 25 kan vervolgens worden opgevuld met een uithardende substantie zoals voegmortel of grout. Na uitharding wordt op deze wijze een verbinding tussen het transitiedeel 2 en de monopaal 5 verkregen.

Figuur 2A toont een zelfdragende steunconstructie 1 voor windturbine-apparatuur volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding. De getoonde steunconstructie 1 omvat drie verticaal boven elkaar geplaatste vloeren (10, 11, 12), bijvoorbeeld uit staalplaat, die door acht opstaande stalen dragers 13 worden ondersteund. Een paar opstaande dragers 13 kan onderling zijn verbonden door middel van een kruisverband 14 om de steunconstructie voldoende torsiestijf te maken. De opstaande dragers 13 zijn in de omtreksrichting van de vloeren (10, 11, 12) volgens de hoekpunten van een achthoek gerangschikt. De steunconstructie 1 is zelfdragend. Hiermee wordt aangegeven dat de van windturbine-apparatuur voorziene steunconstructie 1 vanaf een steunoppervlak aan (niet getoonde) hijsogen kan worden opgenomen door een hijsmiddel, bijvoorbeeld een hijskraan.

Onder verwijzing naar figuur 2B is de steunconstructie 1 opgenomen in een hol omtrekslichaam dat in de getoonde uitvoeringsvorm een overgangsdeel 2 omvat voor het verbinden van een toren 3 van een offshore windturbine 4 met een funderingspaal, bijvoorbeeld in de vorm van een in een onderwaterbodem aangebrachte monopaal 5. Ook kan de steunconstructie 1 desgewenst opneembaar zijn in een monopaal 5 zelf. Het is ook mogelijk de steunconstructie 1 eerst in het overgangsdeel 2 op te nemen en vervolgens het van de steunconstructie 1 voorziene overgangsdeel 2 met een hijsmiddel op te nemen. Om de steunconstructie 1 met het overgangsdeel 2 te verbinden kan een binnenwand 23 van het overgangsdeel 2 zijn voorzien van een steunrand 30 (zie ook figuren 7A, 7B en 7C) die in de omtreksrichting van het overgangsdeel 2 verloopt en waarop een vloer (10, 11, 12), bij voorkeur de vloer 11, kan

BE2017/5543 steunen en hiermee desgewenst kan worden verbonden, bijvoorbeeld door een boutverbinding.

De steunrand 31 vormt een aan de binnenwand 23 van de inwendige holte van het overgangsdeel 2 voorziene aanslag voor een vloer (10, 11, 12).

In de in figuur 2B getoonde uitvoeringsvorm is het overgangsdeel 2 verbonden met de monopaal 5 door middel van een boutverbinding. Deze verbinding is een alternatief voor de bovenbeschreven groutverbinding. De bovenrand 50 van de monopaal is voorzien van een omtreksflens 53 die met een inwendige omtreksflens 29 van het overgangsdeel 2 wordt verbonden met bouten.

De bovenste vloer 10 is ingericht om een windturbinetoren 3 aan een bovenrand 21 van het overgangsdeel 2 te koppelen. Hiertoe is de bovenrand 21 van het overgangsdeel voorzien van een bevestigingsmiddel in de vorm van een in omtreksrichting van het overgangsdeel 2 verlopende omtreksflens 26, die zich in een radiale richting 27 van het overgangsdeel over een bepaalde afstand inwaarts uitstrekt. In de omtreksflens 26 is een reeks boutgaten opgenomen. Een op het overgangsdeel 2 te monteren windturbinetoren 3 is aan een onderzijde ervan eveneens voorzien van een omtreksflens die bij montage wordt uitgelijnd met de omtreksflens 26 en hierop wordt vastgezet met bouten. De bovenste vloer of koppel vloer 10 omvat de voor het bouten benodigde apparatuur. De verbinding van de steunconstructie 1 met het overgangsdeel 1 en/of met de monopaal 5 is dusdanig ingericht dat de koppelvloer 10 zich op een hoogte 28 van 0.5-1.5 m onder de omtreksflens 26 bevindt.

De bovenste of koppelvloer 10 sluit verder in hoofdzaak passend aan op een inwendige omtrekswand 23 van het overgangsdeel 2. Om de steunconstructie 1 op adequate wijze in het overgangsdeel 2 te kunnen plaatsen is de koppelvloer 10 voorzien van oppervlakte-verkleinende middelen in de vorm van wegklapbare randdelen 101 van de vloer 10. In figuur 2A bevinden de randdelen 101 zich in weggeklapte toestand waardoor het oppervlak van de bovenste vloer verkleind is ten opzichte van de in figuur 2B getoonde toestand waarin de randdelen 101 zijn uitgeklapt. In de uitgeklapte toestand van de randdelen 101 bestrijkt het oppervlak van de koppelvloer 10 in hoofdzaak de dwarsdoorsnede van het overgangsdeel 2 en heeft de bovenste vloer 10 een in hoofdzaak cirkelvormig oppervlak dat goed aansluit op de binnenwand 23 van het overgangsdeel 2. Dit vermijdt dat onderdelen op onderliggende vloeren (11, 12) terecht kunnen komen en verhoogt de bedrijfszekerheid van de windturbine-apparatuur.

De bovenste vloer 10 is verder voorzien van luiken 102 voor het doortrekken van elektrische kabels en hijs werkzaamheden in de steunconstructie 1 of het overgangsdeel 2. De luiken 102 zijn desgewenst afgeschermd door hekwerk 103. De koppelvloer 10 kan ook zijn voorzien van

BE2017/5543 ventilatiepijpen 104, die door de wand van het overgangsdeel 2 kunnen verlopen, en van verlichting 105.

Een middelste vloer 11 van de steunconstructie 1 is ingericht om elektrische schakelapparatuur 110 te omvatten. Deze schakelvloer 11 bevindt zich bij voorkeur op een hoogte van 2.5-3.5 m onder de bovenste vloer 10. Ook de schakelvloer 11 is desgewenst voorzien van luiken 112 voor het doortrekken van elektrische kabels en hijswerkzaamheden in de steunconstructie 1 of het overgangsdeel 2. De schakelvloer 11 kan ook zijn voorzien van verlichting 115, bijvoorbeeld aan een onderzijde van de vloer 11.

De steunconstructie 1 volgens de in figuren 2A en 2B getoonde uitvoeringsvorm omvat verder een onderste vloer 12 die is ingericht om geleidingsmiddelen 120 voor elektrische kabels 121 te omvatten. De elektrische kabels 121 worden via de geleidingsmiddelen 120 naar een ruimte onder de steunconstructie 1 geleid om verder in (de richting van) de monopaal 5 te verlopen.

Figuur 2B verduidelijkt hoe de onderste vloer 12 steunt op een in het overgangsdeel 2 opgenomen tweede steunrand 31 of nokken (zie ook figuur 7B) die in de omtreksrichting van het overgangsdeel 2 verloopt en waarop de onderste vloer 12 kan steunen. Ook is het mogelijk de monopaal 5 te voorzien van een steunrand 55 (zie ook figuren 7A en 7C) die in de omtreksrichting van de monopaal 5 verloopt en waarop een onderste vloer 12 kan steunen.

In een uitvoeringsvorm van de steunconstructie 1 is de onderste vloer 12 langs een omtreksrand ervan voorzien van afsluitmiddelen 122, ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van het overgangsdeel 2 of de monopaal 5, of beide, te verwezenlijken. De afsluitmiddelen 122 kunnen onder verwijzing naai' figuren 6A, 6B en 6C omvatten een omtreksbalk 124 die aan een onderzijde is voorzien van een rubberproilel 123, desgewenst hol en/of opblaasbaar. Het rubberproilel 123 wordt bij montage tussen de omtreksbalk 124 van de vloer 12 en de steunring 55 van een monopaal 5 of de steunring 31 van een overgangsdeel 2 geklemd. Een dergelijke in hoofdzaak luchtdichte afsluiting van een onderste binnenruimte van de monopaal 5 met een binnenruimte van het overgangsdeel 2 dat windturbine-appratuur bevat voorkomt corrosie en ander ongemak.

Om de in hoofdzaak luchtdichte afsluiting te verbeteren bevindt de onderste luchtdichte vloer 12 zich, in een uitvoeringsvorm waarin een inwendige wand van de funderingspaal 5 is voorzien van een steunrand 55, op een dusdanige hoogte onder de aansluitflens 26 van het overgangsdeel 2 dat de luchtdichte vloer 12 na koppeling van het overgangsdeel 2 met de funderingspaal 5 aansluit op de steunrand 55 die als aanslag fungeert voor de vloer 12.

BE2017/5543

Verder kan de steunconstructie 1 een ópstaande ladder 15 omvatten die de vloeren (10, 11, 12) onderling verbindt.

De in figuren 2A en 2B beschreven steunconstructie 1 is in het bijzonder geschikt voor plaatsing in een overgangsdeel 2 waarbij het hoogteverschil II tussen de verbinding 26 met de windturbinetoren 4 (de interface overgangsdeel/toren) en de verbinding (29, 53) met de monopaal 5 (de interface overgangsdeel/monopaai) tussen 6-7 m bedraagt, bijvoorbeeld 6.7 m. Dit hoogteverschil wordt ingegeven door omstandigheden ter plaatse, bijvoorbeeld de waterdiepte ter plaatse van de montage. Deze uitvoeringsvorm wordt bij voorkeur toegepast in relatief ondiep water.

De steunconstructie 1 wordt met voordeel toegepast in een werkwijze voor het assembleren van een offshore windturbine 4. Een uitvoeringsvorm van de zelfdragende steunconstructie 1 wordt hierbij in een inwendige holte gebracht van een overgangsdeel 2 of van een monopaal 5. Het van de steunconstructie 1 voorziene overgangsdeel 2 wordt met hijsmiddelen op de monopaal 5 geplaatst en hiermee verbonden, bijvoorbeeld door de in figuren 2-4 getoonde boutverbinding (29, 53) of door de in figuur 1 getoonde groutverblnding.

Onder verwijzing naar figuren 3A en 3B wordt een andere uitvoeringsvorm van de steunconstructie Γ getoond. Dezelfde verwijzingscijfers duiden in figuren 2-4 overigens gelijke of gelijkaardige onderdelen aan. De In de figuren 3A en 3B beschreven steunconstructie Γ is in het bijzonder geschikt voor plaatsing in een overgangsdeel 2 waarbij het hoogteverschil H tussen de verbinding 26 met de windturbinetoren 4 en de verbinding (29, 53) met de monopaal 5 tussen 6.7-8.2 m bedraagt. Dit hoogteverschil wordt ingegeven door omstandigheden ter plaatse, bijvoorbeeld de waterdiepte. De waterdiepte is bij toepassing van deze uitvoeringsvorm bij voorkeur gemiddeld.

De getoonde zelfdragende steunconstructie 1 ’ omvat twee verticaal boven elkaar geplaatste vloeren (10, 11) die door acht opstaande stalen dragers 13 onderling zijn verbonden. Een paar opslaande dragers 13 kan onderling zijn verbonden door middel van een kruisverband 14 om de steunconstructie voldoende torsiestijf te maken. De opstaande dragers 13 zijn in de omtreksrichting van de vloeren (10, 11) volgens de hoekpunten van een achthoek gerangschikt. Ook de steunconstructie Γ is zelfdragend. Een onderste vloer 12 is in deze uitvoeringsvorm separaat van de twee andere vloeren (10, 11) uitgevoerd en wordt ook separaat in het overgangsdeel 2 of in de monopaal 5 aangebracht op de in figuren 7A, 7C getoonde steunring 55 van de monopaal 5, of de in figuur 7B getoonde steunring 31 van het overgangsdeel 2.

BE2017/5543

Onder verwijzing naai' figuur 3B is de steunconstructie Γ opgenomen in een hol overgangsdeel 2 voor het verbinden van een toren 3 van een offshore windturbine 4 niet een in een onderwaterbodem aangebrachte monopaal 5. Ook kan de steunconstructie Γ desgewenst opneembaar zijn in een monopaal 5 zelf volgens de in figuur 7C getoonde configuratie. Bij voorkeur worden de steunconstructie Γ en de onderste vloer 12 eerst in het overgangsdeel 2 opgenomen en vervolgens op de monopaal 5 geplaatst. De steunconstructie Γ is op dezelfde wijze met het overgangsdeel 2 verbonden ais in de in figuren 2A en 2B getoonde uitvoeringsvorm, namelijk door middel van een steunrand 30 (zie ook figuren 7A, 7B en 7C) die in de omtreksrichting van het overgangsdeel 2 verloopt en waarop de vloer 11 kan steunen en hiermee desgewenst kan worden verbonden, bijvoorbeeld door een boutverbinding, De steunrand 31 vormt een aan de binnenwand 23 van de inwendige holte van het overgangsdeel 2 voorziene aanslag voor de vloer 11.

Een voordeel van de uitgevonden steunconstructie 1 is dat deze modulair is opgebouwd en kan worden ingezet voor het assembleren van een windturbinetoren 4 bij verschillende waterdieptes. Het modulaire aspect komt naar voren doordat de vloeren (10, 11 en 12) bij voorkeur in wezen dezelfde opbouw en functie hebben in de verschillende uitvoeringsvormen. In de steunconstructie Γ is de bovenste vloer 10 dus opnieuw ingericht om een windturbinetoren 3 aan een bovenrand 21 van het overgangsdeel 2 te koppelen, op dezelfde wijze als hierboven werd toegelicht. Een op het overgangsdeel 2 te monteren windturbinetoren 3 is aan een onderzijde ervan voorzien van een omtreksilens die bij montage wordt uitgelijnd met de ter hoogte van de bovenrand 21 van het overgangsdeel 2 aangebrachte omtreksilens 26 en hierop wordt vastgezet met bouten. De bovenste vloer of koppel vloer 10 omvat de voor het bouten benodigde apparatuur. De verbinding van de steunconstructie Γ met het overgangsdeel 1 en/of met de monopaal 5 is ook in deze uitvoeringsvorm dusdanig ingericht dat de koppel vloer 10 zich op een hoogte 28 van 0.5-1.5 m onder de omtreksilens 26 bevindt,

Om de steunconstructie Γ op adequate wijze in het overgangsdeel 2 te kunnen plaatsen is de koppelvloer 10 ook hier voorzien van oppervlakte-verkleinende middelen in de vorm van wegklapbare randdelen 101 van de vloer 10. In figuur 3A bevinden de randdelen 101 zich in weggeklapte toestand waardoor het oppervlak van de bovenste vloer verkleind is ten opzichte van de in figuur 3B getoonde toestand waarin de randdelen 101 zijn uitgeklapt. In de uitgeklapte toestand van de randdelen 101 bestrijkt het oppervlak van de koppelvloer 10 in hoofdzaak de dwarsdoorsnede van het overgangsdeel 2 en heeft de bovenste vloer 10 een in hoofdzaak cirkelvormig oppervlak dat goed aansluit op de binnenwand 23 van het overgangsdeel 2. Dit

BE2017/5543 vermijdt dat onderdelen op onderliggende vloeren (11, 12) terecht kunnen komen en verhoogt de bedrijfszekerheid van de windturbine-apparatuur.

De bovenste vloer 10 kan verder zijn voorzien van luiken 102, desgewenst afgeschermd door hekwerk 103, en van ventilatiepijpen 104 en verlichting 105.

In overeenstemming met de andere uitvoeringsvormen is een middelste vloer 11 van de steunconstructie 1 ’ ingericht om elektrische schakel apparatuur 110 te omvatten. Deze schakelvloer 11 bevindt zich bij voorkeur op een hoogte van 2.5-3.5 m onder de bovenste vloer 10. Ook de schakelvloer 11 is desgewenst voorzien van luiken 112 voor het doortrekken van elektrische kabels en hijs werkzaamheden in de steunconstructie 1 of het overgangsdeel 2. De schakelvloer 11 kan ook zijn voorzien van verlichting 115, bijvoorbeeld aan een onderzijde van de vloer 11.

Zoals hierboven al werd vermeld omvat de steunconstructie Γ volgens de in figuren 3 A en 3B getoonde uitvoeringsvorm geen onderste vloer 12. Een onderste vloer 12 wordt separaat in het overgangsdeel 2 of de monopaal 5 aangebracht, en is ingericht om geleidingsmiddelen 120 voor elektrische kabels 121 te omvatten. De elektrische kabels 121 worden via de geleidingsmiddelen 120 naar een ruimte onder de steunconstructie 1 geleid om verder in (de richting van) de monopaal 5 te verlopen.

Figuur 3B verduidelijkt hoe de onderste vloer 12 steunt op een in het overgangsdeel 2 opgenomen tweede steunrand 31 of nokken (zie ook figuur 7B) die in de omtreksrichting van het overgangsdeel 2 verloopt en waarop de onderste vloer 12 kan steunen. Ook is het mogelijk de monopaal 5 te voorzien van een steunrand 55 (zie ook figuren 7A en 7C) die in de omtreksrichting van de monopaal 5 verloopt en waarop een onderste vloer 12 kan steunen.

Onder verwijzing naar figuren 6A, 6B en 6C is de onderste vloer 12 ook in deze uitvoeringsvorm langs een omtreksrand ervan voorzien van afsluitmiddelen 122, ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van het overgangsdeel 2 of de monopaal 5, of beide, te verwezenlijken.

Verder kan de steunconstructie Γ een opstaande ladder 15 omvatten die de vloeren (10, 11) van de steunconstructie Γ en de separate vloer 12 onderling verbindt.

Onder verwijzing naar figuren 4A en 4B wordt nog een andere uitvoeringsvorm van de steunconstructie 1 ’ ’ getoond. De in de figuren 4A en 4B beschreven steunconstructie 1 ” is in

1.5

BE2017/5543 het bijzonder geschikt voor plaatsing in een overgangsdeel 2 waarbij het hoogteverschil H tussen de verbinding 26 met de windturbinetoren 4 en de verbinding (29, 53) met de monopaal 5 meer dan 8.2 m bedraagt. De waterdiepte is bij toepassing van deze uitvoeringsvorm bij voorkeur groot.

De getoonde zelfdragende steunconstructie 1” omvat drie verticaal boven elkaar geplaatste vloeren (10, 11, 12a) die door acht ópstaande stalen dragers 13 onderling zijn verbonden. De vloer 12a is ingericht om geleidingsmiddelen 120a voor elektrische kabels 121 te omvatten. De elektrische kabels 121 worden via de geleidingsmiddelen 120a naar een ruimte onder de steunconstructie Γ” geleid om verder in de richting van een onderste vloer 12 te verlopen, welke onderste vloer 12 separaat van de steunconstructie 1” in het overgangsdeel 2 of de monopaal 5 is aangebracht op de in figuren 7A, 7C getoonde steunring 55 van de monopaal 5, of de in figuur 7B getoonde steunring 31 van het overgangsdeel 2. Ook de onderste vloer 12 is ingericht om geleidingsmiddelen 120 voor elektrische kabels 121 te omvatten. De van de vloer 12a afkomstige elektrische kabels 121 worden via de geleidingsmiddelen 120 naar een ruimte onder de onderste vloer 12 geleid om verder in (de richting van) de monopaal 5 te verlopen.

Ook de steunconstructie 1” is zelfdragend.

Onder verwijzing naar figuur 4B is de steunconstructie 1 ” opgenomen in een hol overgangsdeel

2. Ook deze uitvoeringsvorm kan desgewenst opneembaar zijn in een monopaal 5 volgens de in figuur 7C getoonde configuratie. Bij voorkeur worden de steunconstructie 1” en de onderste vloer 12 eerst in het overgangsdeel 2 opgenomen en vervolgens op de monopaal 5 geplaatst. De steunconstructie 1” is op dezelfde wijze met het overgangsdeel 2 verbonden als in de in figuren 2A, 2B, 3A en 3B getoonde uitvoeringsvormen, namelijk door middel van een steunrand 30 (zie ook figuren 7A, 7B en 7C) die in de omtreksrichting van het overgangsdeel 2 verloopt en waarop de vloer 10, 11 of 12a kan steunen en hiermee desgewenst kan worden verbonden, bij voorbeeld door een boutverbinding.

In de steunconstructie 1” is de bovenste vloer 10 opnieuw ingericht om een windturbinetoren 3 aan een bovenrand 21 van het overgangsdeel 2 te koppelen, op dezelfde wijze als hierboven werd toegelicht. De verbinding van de steunconstructie 1 ’ ’ met het overgangsdeel 1 en/of met de monopaal 5 is ook in deze uitvoeringsvorm dusdanig ingericht dat de koppel vloer 10 zich op een hoogte 28 van 0.5-1.5 m onder de omtreksflens 26 bevindt.

Ook is de koppelvloer 10 ook hier voorzien van oppervlakte-verkleinende middelen in de vorm van wegklapbare randdelen 101 van de vloer 10. De bovenste vloer 10 kan verder zijn voorzien

1.6

BE2017/5543 van luiken 102, desgewenst afgeschermd door hekwerk 103, en van ventilatiepijpen 104 en verlichting 105.

In overeenstemming met de andere uitvoeringsvormen is een middelste vloer 11 van de steunconstructie 1” ingericht om elektrische schakelapparatuur 110 te omvatten. Deze schakelvloer 11 bevindt zich bij voorkeur op een hoogte van 2.5-3.5 m onder de bovenste vloer 10. Ook de schakelvloer 11 is desgewenst voorzien van luiken 112 voor het dóórtrekken van elektrische kabels en hijs werkzaamheden in de steunconstructie 1 of het overgangsdeel 2. De schakelvloer 11 kan ook zijn voorzien van verlichting 115, bijvoorbeeld aan een onderzijde van de vloer 11.

In onderhavige uitvoeringsvorm is de vloer 12a bij voorkeur niet voorzien van afsluitmiddelen ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van het overgangsdeel 2 of de monopaal 5, of beide, te verwezenlijken. Deze functie wordt bij voorkeur vervuld door de separate onderste vloer 12, die daartoe langs een omtreksrand ervan is voorzien van afsluitmiddelen 122, ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van het overgangsdeel 2 of de monopaal 5, of beide, te verwezenlijken (zie ook figuren 6A, 6B en 6C). Verder kan de steunconstructie 1” een opstaande ladder 15 omvatten die de vloeren (10, 11, 12a) van de steunconstructie 1” en de separate vloer 12 onderling verbindt.

Een overgangsdeel 2 volgens de uitvinding kan onder verwijzing naar figuur 5 naast een uitvoeringsvorm van de steunconstructie (1, Γ, 1”) desgewenst worden voorzien van een werkplatform 70 dat is voorzien van een bootladder 71 en een hijsmiddel 72. Ook kan het overgangsdeel zijn voorzien van een corrosie-beschermende constructie 73.

Onder verwijzing naar figuur 8B is nog een andere uitvoeringsvorm van de steunconstructie Γ” opgenomen in een holle monopaal 5. Ook deze uitvoeringsvorm kan desgewenst opneembaar zijn in een overgangsdeel 2. De steunconstructie Γ” is met de monopaal 5 verbonden door een onderste vloer 12 van de steunconstructie Γ” te laten rusten op een in de monopaal 5 aanwezige steunrand 55 (zie ook figuren 7A en 7C), en hiermee desgewenst te verbionden, bijvoorbeeld door een boutverbinding.

In de steunconstructie Γ” is de bovenste vloer 10 ingericht om een windturbinetoren 3 aan een bovenrand van de monopaal 5 te koppelen, op dezelfde wijze als hierboven werd toegelicht. Ook is de koppelvloer 10 voorzien van oppervlakte-verkleinende middelen in de vorm van wegklapbare randdelen 101 van de vloer 10. De bovenste vloer 10 kan verder zijn voorzien van luiken 102, en andere hierboven al beschreven onderdelen.

BE2017/5543

In de getoonde uitvoeringsvorm heeft de steunconstructie slechts twee vloeren (10, 12), en wordt althans een deel van de elektrische schakelapparatuur elders opgenomen, bijvoorbeeld in de windturbinetoren 3, De onderste vloer 12 is voorzien van afsluitmiddelen ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van de monopaal 5 te verwezenlijken. Deze functie wordt bij voorkeur vervuld door de onderste vloer 12 langs een omtreksrand ervan te voorzien van de in figuren 6A, 6B en 6C getoonde afsluitmiddelen 122. Verder omvat de steunconstructie Γ” een opstaande ladder 15 die de vloeren (10, 12) van de steunconstructie Γ ” onderling verbindt.

De monopaal 5 kan onder verwijzing naar figuur 8B naast de steunconstructie Γ” desgewenst ook zijn voorzien van een werkplatform 70.

BE2017/5543

Claims

CONCLUSIES

1. Zelfdragende steunconstructie voor windturbine-apparatuur, waarbij de steunconstructie opneembaar is in een hol omtrekslichaam dat een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal omvat, of een funderingspaal zelf, waarbij de steunconstructie twee of meer verticaal boven elkaar geplaatste en door één of meer opstaande dragers gesteunde vloeren omvat, ten minste één vloer in hoofdzaak passend aansluit op een inwendige omtrekswand van het omtrekslichaam, en genoemde vloer is voorzien van middelen om haar oppervlak te verkleinen.
2. Steunconstructie volgens conclusie 1, waarbij de middelen om het oppervlak te verkleinen wegklapbare randdelen van de vloer omvatten.
3. Steunconstructie volgens conclusie 1 of 2, omvattende drie of meer verticaal boven elkaar geplaatste en door de opstaande drager(s) gesteunde vloeren.
4. Steunconstructie volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een bovenste vloer is ingericht om een windturbinetoren aan een bovenzijde van het omtrekslichaam te koppelen.
5. Steunconstructie volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een vloer elektrische schakelapparatuur omvat, en deze schakel vloer zich op een hoogte van ten minste 2.5 m onder de bovenste vloer bevindt.
6. Steunconstructie volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een vloer geleidingsmiddelen voor elektrische kabels omvat.
7. Steunconstructie volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een onderste vloer langs een omtreksrand is voorzien van afsluitmiddelen, ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van het omtrekslichaam te verwezenlijken.
8. Steunconstructie volgens conclusie 7, waarbij de afsluitmiddelen een rubberprofiel omvatten.
9. Steunconstructie volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de vloeren onderling zijn verbonden door een opstaande ladder.

BE2017/5543
10. Steunconstructie volgens één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste één vloer is voorzien van een luik dat toegang geeft tot een onderliggende vloer.
11. Steunconstructie volgens conclusie één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste één vloer cirkelvormig of veelhoekig is en de opstaande dragers volgens de hoekpunten van een veelhoek in de omtreksrichting van de tenminste één vloer zijn gerangschikt.
12. Omtreksiichaam voorzien van een steunconstructie volgens één der voorgaande conclusies.
13. Omtreksiichaam volgens conclusie 12, waarbij een inwendige holte van het omtreksiichaam is voorzien van de zelfdragende steunconstructie, en het omtreksiichaam aan een bovenzijde ervan een bevestigingsmiddel (flens) voor een windturbinetoren omvat.
14. Omtreksiichaam volgens conclusie 13, waarbij een bovenste vloer van de steunconstructie is ingericht om een windturbinetoren aan een bovenzijde van het omtreksiichaam te koppelen, en deze koppelvloer zich op een hoogte van 1.2-2.5 m onder het bevestigingsmiddel bevindt.
15. Omtreksiichaam volgens conclusie 13 of 14, waarbij ten minste één vloer steunt op een aan de wand van de inwendige holte voorziene aanslag.
16. Omtreksiichaam volgens één der conclusies 12-15, omvattende een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal, waarbij het overgangsdeel een inwendig hol omtreksiichaam omvat dat aan een onderzijde kan worden verbonden met de funderingspaal en aan een bovenzijde is voorzien van een bevestigingsmiddel (flens) voor de toren, waarbij een inwendige holte van het overgangsdeel is voorzien van een zelfdragende steunconstructie volgens één der conclusies 1-11.
17. Overgangsdeel volgens conclusie 16, waarbij een onderste vloer langs een omtreksrand is voorzien van afsluitmiddelen, ingericht om een in hoofdzaak luchtdichte afsluiting met de inwendige omtrekswand van een funderingspaal te verwezenlijkende, en de onderste luchtdichte vloer zich op een dusdanige hoogte onder het bevestigingsmiddel bevindt dat deze luchtdichte vloer na koppeling van het omtreksiichaam met de funderingspaal aansluit op een aan de inwendige wand van de funderingspaal voorziene aanslag.

BE2017/5543
18. Werkwijze voor het assembleren van althans een deel van een offshore windturbine, waarin een zelfdragende steunconstructie wordt verschaft volgens één der conclusies 1-11, en de steunconstructie in een inwendige holte van een omtrekslichaam wordt aangebracht.

5
19. Werkwijze volgens conclusie 18, waarin het omtrekslichaam een funderingspaal van de offshore windturbine omvat.
20. Werkwijze volgens conclusie 18, waarin het omtrekslichaam een overgangsdeel voor het verbinden van een toren van een offshore windturbine met een funderingspaal omvat, en het

10 van de steunconstructie voorziene overgangsdeel met hijsmiddelen op de funderingspaal wordt geplaatst en hiermee wordt verbonden, bijvoorbeeld door bouten of grouten.
21. Werkwijze volgens conclusie 20, waarin de steunconstructie wordt voorzien van de windturbine-apparatuur en vervolgens in het overgangsdeel wordt aangebracht.
22. Werkwijze volgens één der conclusies 18-21, verder omvattende het verbinden van een windturbinetoren met het omtrekslichaam.

BE2017/5543

BE2017/5543

120