BE1021141B1

BE1021141B1 - Vliegwielopstartsysteem

Info

Publication number: BE1021141B1
Application number: BE2013/0272A
Authority: BE
Inventors: Xavier G.J.M Bonte
Original assignee: Cnh Industrial Belgium Nv; Cnh Belgium N.V.
Priority date: 2013-04-15
Filing date: 2013-04-15
Publication date: 2016-01-08
Also published as: US9585297B2; EP2986101A1; US20160081258A1; ES2684575T3; WO2014170318A1; EP2986101B1

Abstract

Een agrarische balenpers omvattende een vliegwiel dat is verbonden via een cardankoppeling met een PTO van een tractor, waarbij de cardankoppeling een draaimomentbegrenzer omvat die is ingericht voor het ontkoppelen van het vliegwiel van de PTO wanneer een vooraf bepaald draaimoment wordt overschreden, waarbij de cardankoppeling verder overbrengingsmiddelen omvat die te schakelen zijn tussen een opstarttoestand en een bedrijfstoestand, waarbij in de opstarttoestand de overbrengingsmiddelen geconfigureerd zijn om slechts gedeeltelijk rotatiebeweging van de PTO over te brengen op het vliegwiel terwijl in de bedrijfstoestand de overbrengingsmiddelen geconfigureerd zijn om rotatiebeweging van de PTO volledig over te brengen op het vliegwiel.

Description

Vliegwielopstartsysteem

De onderhavige uitvinding betreft een agrarische balenpers. Meer in het bijzonder heeft de onderhavige uitvinding betrekking op een verbeterde cardankoppeling voor een agrarische balenpers.

Agrarische balenpersen omvatten typisch een vliegwiel. Een vliegwiel is verschaft als een buffer tussen de continue vermogensvoorziening van de tractor en het gepulste vermogensverbruik van de mechanica van een balenpers. Door de jaren heen zijn balenpersen steeds krachtiger geworden, dat betekent dat grotere balen samen te persen zijn tot een hogere dichtheid. Dit vereist de overbrenging van een groot hoeveelheid vermogen van de tractor naar de mechanica.

Daarom hebben moderne balenpersen de neiging om grote en zware vliegwielen te hebben.

Een nadeel van grote en zware vliegwielen is dat het veel energie vergt om het vliegwiel te versnellen vanuit stilstaande toestand naar een werktoestand. Typisch roteert een vliegwiel met ongeveer 1000 rpm (omwentelingen per minuut) in een conventioneel werktoestand. Het vliegwiel is typisch verbonden met een vermogensafname-inrichting (PTO: power take off) van een tractor via een cardankoppeling. Hoewel de laatste generatie tractoren te construeren is om een zwaar, groot vliegwiel te kunnen opstarten, kunnen de meeste oudere tractoren dat niet. Wanneer een dergelijk groot en zwaar vliegwiel is verbonden met een tractor die niet is ingericht om met een dergelijk vliegwiel om te gaan, slaat de tractor af en kan het vliegwiel niet worden opgestart.

Suggesties zijn gedaan in de stand der techniek om een vliegwiel te roteren via een hydraulisch systeem. Dergelijke hydraulische systemen zijn echter duur en complex in gebruik.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een agrarische balenpers te verschaffen die is ingericht om hoge vermogens over te brengen van PTO naar de mechanica van de balenpers en daarbij afslaan van de tractor tijdens het opstarten te vermijden.

Daartoe omvat de agrarische balenpers volgens de uitvinding een vliegwiel dat is verbonden via een cardankoppelingverbindingsorgaan dat is voorzien om verbonden te worden met een PTO van een tractor zodat het vliegwiel aan te drijven is door middel van de PTO, waarbij de cardankoppeling een draaimomentbegrenzer omvat die is ingericht voor het ten minste gedeeltelijk ontkoppelen van het vliegwiel van de PTO wanneer een vooraf bepaald draaimoment wordt overschreden, met het kenmerk, dat de cardankoppeling verder overbrengingsmiddelen omvat die schakelbaar zijn tussen een opstarttoestand en een bedrijfstoestand, waarbij in de opstarttoestand de overbrengingsmiddelen geconfigureerd zijn om rotatiebeweging van de PTO slechts gedeeltelijk over te brengen op het vliegwiel, terwijl in de bedrijfstoestand de overbrengingsmiddelen geconfigureerd zijn voor het volledig overbrengen van rotatiebeweging van de PTO op het vliegwiel. In de uitvinding omvat de cardankoppeling, naast een draaimomentbegrenzer, een overbrengingsmiddel dat schakelbaar is tussen de opstarttoestand en bedrijfstoestand. De draaimomentbegrenzer is toegevoegd voor beveiligingsdoeleinden om te ontkoppelen wanneer het draaimoment dat via de cardankoppeling wordt overgebracht een vooraf bepaald draaimoment overschrijdt. Het vooraf bepaalde draaimoment wordt zodanig gekozen dat de verschillende elementen in de cardankoppeling beschermd worden tegen overbelasting. De overbrengingsmiddelen zijn scnakelbaar tussen een opstarttoestand en een bedrijfstoestand. In de bedrijfstoestand brengen de overbrengingsmiddelen rotatiebeweging van de PTO volledig over van de PTO op het vliegwiel. Daarmee zijn in de bedrijfstoestand de transmissiemiddelen vergelijkbaar met een conventionele as. In de opstarttoestand brengen de overbrengingsmiddelen rotatiebeweging van het vliegwiel slechts gedeeltelijk over van de PTO op het vliegwiel. Hierdoor kan de PTO een hogere rotatiesnelheid hebben dan het vliegwiel. Aangezien de PTO gewoonlijk wordt verbonden met een verbrandingsmotor van de tractor, vereist de PTO meestal een minimale rotatiesnelheid om een aanzienlijk draaimoment uit te kunnen oefenen. Wanneer de overbrengingsmiddelen in de opstarttoestand zijn, wordt het de PTO toegestaan om een hogere rotatiesnelheid te hebben dan het vliegwiel. Als resultaat slaat de tractor niet af aangezien de rotatiesnelheid boven het minimale toerental van de tractor te houden is. Volgens de uitvinding zijn geen dure hydraulische systemen vereist voor het starten of aandrijven van het vliegwiel. Juist vanwege de overbrengingsmiddelen, kan een vliegwiel worden voorzien in de balenpers, welk vliegwiel te zware en/of te groot is om te starten via een directe verbinding.

Bijvoorkeur zijn de overbrengingsmiddelen vormgegeven als een versnellingsbak. Een versnellingsbak heeft typisch een ingaande as en een uitgaande as. De versnellingsbak is daarbij verschaft om de rotatiesnelheid aan te passen tussen de ingaande as en uitgaande as. Versnellingsbakken kunnen meerdere versnellingen hebben en kunnen schakelen tussen de meerdere versnellingen om de rotatiesnelheidverhouding tussen ingaande as en uitgaande as te veranderen.

Bij voorkeur is de versnellingsbak een planetaire versnellingsbak. Planetaire versnellingsbakken zijn beschikbaar in de markt en staan bekend als betrouwbaar. Verder heeft gebruik van een planetaire versnellingsbak als een voordeel dat de aslijn van de ingaande as samenvalt met de aslijn van de uitgaande as, zodat de versnellingsbak eenvoudig te monteren is in een cardankoppeling.

Bijvoorkeur brengt de versnellingsbak in de bedrijfstoestand de rotatie van PTO op vliegwiel over in een één-op-één-verhouding, terwijl in de opstarttoestand de versnellingsbak de rotatie van PTO op vliegwiel overbrengt in een N-op-één-verhouding, waarbij N groter is dan 1. Daarmee heeft de versnellingsbak twee versnellingen, waarbij de eerste versnelling wordt gebruikt in de bedrijfstoestand en direct de rotatiebeweging overbrengt van de ingang naar de uitgang. In de andere versnelling die wordt gebruikt in de opstarttoestand wordt de rotatiesnelheid van het vliegwiel verlaagd ten opzichte van de rotatiesnelheid van de PTO. Als resultaat wordt een hefboomeffect gecreëerd voor het opstarten en versnellen van het vliegwiel.

Alternatief, volgens een andere uitvoeringsvorm, zijn de overbrengingsmiddelen vormgegeven als een koppeling. Een koppeling heeft drie operationele stadia, een losgenomen toestand, een slippend stadium, en een aangegrepen stadium. Tijdens het opstarten van het vliegwiel, kan de koppeling in het slippende stadium worden gehouden zodat de rotatiebeweging van de PTO slechts gedeeltelijk wordt overgebracht op het vliegwiel (vanwege de slip). In de bedrijfstoestand kan de koppeling in de aangegrepen toestand worden gezet zodat de rotatiebeweging volledig wordt overgebracht op het vliegwiel. Op deze wijze is het vliegwiel te versnellen zonder dat het vliegwiel de tractor doet afslaan.

Bij voorkeur is de koppeling vloeistofgekoeld. Vooral bij het opstarten van zware en grote vliegwielen is de energie die wordt overgebracht door de koppeling hoog. Wanneer de koppeling slipt tijdens het opstarten van het vliegwiel wordt een aanzienlijke hoeveelheid warmte opgewekt. Door koeling van de koppeling met behulp van vloeistof is de warmte efficiënt af te voeren.

Bijvoorkeur is de koppeling is een wrijvingskoppeling. Van een wrijvingskoppeling is bekend dat deze hoge vermogens kan overbrengen.

Bijvoorkeur omvat de koppeling meerdere platen. In een meervoudige platenkoppeling wordt de energie die wordt overgedragen via de koppeling verdeeld over het meervoud platen. Daarom is een dergelijke meervoudige platenkoppeling gunstig wanneer hoge vermogens worden overgedragen via de koppeling.

Bijvoorkeur is in de bedrijfstoestand de koppeling ingericht om volledig in aangrijping te zijn zodat de rotatie van PTO naar vliegwiel volledig wordt overgedragen, terwijl in de opstarttoestand de koppeling is ingericht om in gedeeltelijke aangrijping te zijn (waarmee slip is toegestaan) zodat de rotatie van PTO naar vliegwiel slechts gedeeltelijk wordt overgebracht. Via het slippen van de koppeling is te vermijden dat de tractor afslaat.

Bijvoorkeur is de draaimomentbegrenzer integraal gevormd in de overbrengingsmiddelen. In het geval van een versnellingsbak, kan een breekbout worden verschaft in of bij de versnellingbak, welke breekbout wordt gebruikt als een draaimomentbegrenzer. In het geval van een koppeling kan de draaimomentbegrenzer zijn gevormd door de losgenomen toestand van de koppeling, waarbij de PTO is ontkoppeld van het vliegwiel.

Bijvoorkeur heeft het vliegwiel een vooraf bepaalde rotatiesnelheid wanneer de balenpers in werking is en zijn de overbrengingsmiddelen geconfigureerd om in de opstarttoestand te zijn wanneer het vliegwiel roteert van 0 tot en met 30% van de vooraf bepaalde rotatiesnelheid. Bijvoorkeur zijn de transmissiemiddelen geconfigureerd om in de opstarttoestand te zijn wanneer het vliegwiel roteert van 0 tot en met 50% van de vooraf bepaalde rotatiesnelheid. Tests hebben aangetoond dat de tractor alleen neiging heeft af te slaan wanneer de rotatiesnelheid laag is (0 tot en met 20%, 0 tot en met 30%, of 0 tot en met 40% van de normale rotatiesnelheid). Door het configureren van de transmissiemiddelen om in de opstarttoestand te zijn terwijl de rotatiesnelheid van het vliegwiel laag is (vanuit het oogpunt van de tractor), is afslaan van de tractor te vermijden.

Bijvoorkeur worden de overbrengingsmiddelen geregeld door een regelaar die operationeel is verbonden met de tractor. Daardoor zijn tractorcondities en -instellingen te gebruiken om de toestand van de overbrengingsmiddelen te regelen. Wanneer bijvoorbeeld het afslaan van de tractor wordt gedetecteerd (in een vroeg stadium), kunnen de overbrengingsmiddelen worden geschakeld naar de opstarttoestand om verder afslaan van de tractor te vermijden.

Bijvoorkeur is de regelaar verschaft om de overbrengingsmiddelen te instrueren om van toestand om te schakelen. Daardoor kan de regelaar de overbrengingsmiddelen regelen.

De uitvinding zal in het vervolg in meer detail worden beschreven onder verwijzing naar de figuren die een aantal voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding illustreren. In de figuren toont:

Figuur 1 een schematische weergave van een balenpers die een vliegwiel en een cardankoppeling voor het verbinden van het vliegwiel met de PTO van een tractor heeft;

Figuur 2 een koppeling die te gebruiken is als overbrengingsmiddel;

Figuur 3 een versnellingsbak die te gebruiken als overbrengingsmiddel;

Figuur 4 een grafiek die de opstartrotatiesnelheid van PTO en vliegwiel toont met een versnellingsbak als overbrengingsmiddel; en

Figuur 5 een grafiek die de opstartrotatiesnelheid van PTO en vliegwiel toont wanneer een koppeling wordt gebruikt als overbrengingsmiddel.

In de figuren is een zelfde referentienummer toegewezen aan een zelfde of een analoog element.

Figuur 1 toont een balenpers 1 met vliegwiel 2. Het vliegwiel 2 is te verbinden met de PTO 3 van een tractor. Daardoor is het vliegwiel 2 aan te drijven door de PTO 3 van de tractor. Hiertoe wordt het vliegwiel 2 via een cardankoppeling verbonden met de PTO 3. De cardankoppeling omvat een verbindingsorgaan 4 dat is ingericht om te worden verbonden met de PTO 3. De cardankoppeling omvat verder primaire as 5 en een secundaire as 6 die onder een hoek ten opzichte van elkaar zijn aangebracht, en waarbij de primaire as typisch telescopisch is. De cardankoppeling omvat verder een draaimomentbegrenzer 7. De draaimomentbegrenzer 7 kan zijn gevormd door een breekboutmechanisme, een koppelingsmechanisme of een ander koppelbegrenzend mechanisme. De cardankoppeling omvat verder een overbrengingsmiddel 8 dat verder zal worden beschreven in meer detail.

Het overbrengingsmiddel 8 is ingericht om het opstarten van het vliegwiel 2 te vergemakkelijken. In bedrijf van de agrarische balenpers roteert het vliegwiel met een snelheid van ongeveer 1000 rpm (omwentelingen per minuut). Het zal duidelijk zijn dat andere rotatiesnelheden van de balenpers 1 tevens mogelijk zijn. Het vliegwiel 2 heeft een hoge inertie. Het vliegwiel is bedoeld om een hoge inertie te hebben ten einde de enorme energiepiek voor de zuiger te verschaffen en het gepulste vermogensverbruik van balenpersmechanismen uit te vlakken. Echter, tijdens de opstartprocedure van de balenpers, vergt de versnelling van het vliegwiel met een hoge inertie veel energie. In de praktijk, wanneer het vliegwiel stilstaat of een zeer lage snelheid heeft, hebben sommige tractoren niet het vermogen om het vliegwiel 2 te versnellen via een directe verbinding. De overbrengingsmiddelen zijn voorzien om te schakelen tussen een opstarttoestand en een bedrijfstoestand. In de opstarttoestand is de rotatie niet rechtstreeks verbonden van PTO naar vliegwiel. Hierdoor kan de PTO roteren met een hogere rotatiesnelheid dan het vliegwiel 2, waardoor de versnelling van het vliegwiel wordt vergemakkelijkt en het afslaan van de tractor wordt vermeden. In de bedrijfstoestand dragen de overbrengingsmiddelen rechtstreeks de rotatiesnelheid van de PTO over aan het vliegwiel 2 zodat een conventionele werking mogelijk is zodra het vliegwiel is versneld.

Figuur 2 toont een voorbeeld van een overbrengingsmiddel. Figuur 2 toont een vloeistofgekoelde meervoudige platenkoppeling. De koppeling is aangebracht in een behuizing 9 en toont een ingaande as 11 en een uitgaande as 12. De uitgaande as 12 is verbonden met het vliegwiel 2, terwijl de ingaande as 11 is verbonden met de PTO 3. De koppeling omvat meerdere schijven 10, de helft van de schijven is verbonden met de ingaande as 11 en de andere helft van de schijven is verbonden met de uitgaande as 12.

Daarbij zijn de schijven 10 samen te drukken door middel van een actuator zodat de schijven wrijvend aan elkaar aangrijpen zodat de ingaande as en de uitgaande as 11, 12 worden verbonden. Wanneer de actuator wordt vrijgegeven komen de schijven 10 los van elkaar zodat de verbinding tussen de ingaande as 11 en de uitgaande as 12 wordt ontkoppeld (er is geen verbinding). Naast de volledig aangegrepen en volledig losgenomen toestand heeft de koppeling een slippende toestand waarin de actuator de platen 10 gedeeltelijk samendrukt. In de slippende toestand roteren de ingaande as 11 en uitgaande as 12 niet met dezelfde snelheid en kan toch een draaimoment worden overgedragen van de ingaande as 11 op de uitgaande as 12.

Dit draaimoment wordt overgebracht door wrijving tussen de platen. In een dergelijke slippende toestand wordt veel warmte gegenereerd, en aldus is de koppeling bijvoorkeur vloeistof gekoeld, bijvoorbeeld door middel van olie. Vloeistofgekoelde, meervoudige platenkoppelingen zijn bekend in de techniek, en worden daarom niet verder in detail beschreven. Het zal duidelijk zijn voor de vakman dat een droge wrijvingskoppeling ook te gebruiken is als overbrengingsmiddel, en dat de uitvinding niet beperkt is tot de details van de koppeling.

Figuur 3 toont een versnellingsbak die te gebruiken is als overbrengingsmiddel 8. De versnellingsbak vertoont een behuizing 9 die bij voorkeur is aangebracht aan de balenpers op een vaste positie. De versnellingsbak omvat verder een ingaande as 11 en een uitgaande as 12. Volgens het in figuur 3 getoonde voorbeeld is de ingaande as 11 verbonden met het centrale wiel (zonnewiel) 13 van de planetaire versnellingsbak. De uitgaande as 12 is verbonden met de drager van planeetwielen 14 van de planetaire versnellingsbak. De planetaire versnellingsbak omvat verder een kroonwiel 15. De planetaire versnellingsbak omvat verder een schakelkoppeling voor directe verbinding 16 en schakelkoppeling voor gereduceerde snelheid 17. De schakelkoppeling voor directe verbinding ligt tussen het centrale wiel en de planeetwielen, om de relatieve positie daarvan te blokkeren zodat een directe overbrenging van een rotatie van het centrale wiel (verbonden met de ingaande as 11) naar de drager van planeetwielen 14 (die is verbonden de uitgaande as 12) wordt verwezenlijkt, en daarmee directe overbrenging van de rotatie van ingaande as 11 aan de uitgaande as 12. De schakelkoppeling voor gereduceerde snelheid is gepositioneerd tussen het kroonwiel 15 en de behuizing 9. Wanneer deze schakelkoppeling is ingeschakeld, staat het kroonwiel stil ten opzichte van de behuizing 9 en daarmee zal een rotatie van het centrale wiel 13 met een eerste rotatiesnelheid tot gevolg hebben dat de drager van planeetwielen 14 zal roteren met een andere rotatiesnelheid (die in dit voorbeeld is gereduceerd ten opzichte van de rotatiesnelheid van het centrale wiel). Daarbij wordt de rotatie van ingaande as 11 overgebracht naar uitgaande as 12 met een gereduceerde snelheid. In de bedrijfstoestand is de schakelkoppeling voor directe verbinding ingeschakeld, zodat de rotatiebeweging wordt overgebracht van de ingaande as 11 aan de uitgaande as 12 in een één-op-één verhouding. In de opstarttoestand wordt de rotatiebeweging overgedragen van de ingaande as 11 op de uitgaande as 12 in een N-op-één verhouding. Daarbij is de versnellingsbak bijvoorkeur zodanig geconstrueerd dat N ligt tussen 1,5 en 4; meer bij voorkeur tussen 2 en 3. Het zal duidelijk zijn voor een vakman dat hoewel een planetaire versnellingsbak is getoond in figuur 3, andere versnellingsbakken te gebruiken zijn als overbrengingsmiddel.

Figuur 4 toont een grafiek waarin de rotatiesnelheid van PTO en vliegwiel zijn weergegeven tijdens het opstarten van het vliegwiel wanneer een versnellingsbak wordt gebruikt als overbrengingsmiddel. De figuur toont een eerste sectie waar (aan de linkerkant van de grafiek) de rotatiesnelheid van de PTO N keer meer toeneemt dan de rotatiesnelheid van het vliegwiel. Hierdoor kan de PTO snel snelheid maken, zodat afslaan van de tractor te vermijden is. Bovendien wordt versnelling van het vliegwiel vergemakkelijkt in het eerste stadium door het reductie-effect van de versnellingsbak. In een tweede stadium schakelt de versnellingsbak naar een directe verbinding en vertonen het vliegwiel en PTO dezelfde rotatiesnelheid. Een directe verbinding op dit punt van de opstartprocedure heeft gewoonlijk geen negatieve invloed op de tractor omdat de rotatiesnelheid van de PTO terug is gebracht naar de operationele rotatiesnelheid gedeeld door N (in dit voorbeeld ongeveer 500 rpm). Bij deze rotatiesnelheid genereert de tractor reeds een aanzienlijk hoog draaimoment, waarmee de tractor in staat is om het vliegwiel te versnellen tot het de operationele rotatiesnelheid (in dit voorbeeld 1000 rpm) bereikt.

Figuur 5 toont een soortgelijke grafiek die PTO- en vliegwielrotatiesnelheden toont bij het opstarten wanneer een koppeling wordt gebruikt als overbrengingsmiddel. De koppeling wordt bij voorkeur zodanig geregeld dat de PTO in een eerste stadium roteert met een rotatiesnelheid die ongeveer constant is. Daarbij wordt voor de rotatiesnelheid van de PTO een rotatiesnelheid gekozen (die hoger is dan de rotatiesnelheid van het vliegwiel) waarbij de tractor een aanzienlijk hoog draaimoment genereert. Daarbij slipt de koppeling en brengt het draaimoment over op het vliegwiel zodat het vliegwiel kan versnellen. In een tweede stadium van de opstartprocedure, in het bijzonder wanneer het vliegwiel de voor afbepaaide rotatiesnelheid bereikt waarop de PTO wordt gehouden in het eerste stadium, grijpt de koppeling aan waarmee deze de rotatiebeweging van de PTO direct overbrengt op het vliegwiel zodat het vliegwiel te versnellen is samen met de rotatiesnelheid van de PTO.

Bijvoorkeur is de draaimomentbegrenzer geïntegreerd in de overbrengingsmiddelen. In geval van de koppeling kan de koppelbegrenzende functie worden vervuld door slip van de platen of door het los van elkaar nemen van de platen van de koppeling zodat de ingaande as 11 wordt ontkoppeld van de uitgangsas 12. In het geval van de versnellingsbak kan zowel de schakelkoppeling voor directe verbinding als de schakelkoppeling voor gereduceerde snelheid slippen of worden geopend om de ingaande as 11 te ontkoppelen van de uitgaande as 12. Daarmee kan de koppelbegrenzende functie worden geïntegreerd in de versnellingsbak.

De overbrengingsmiddelen (versnellingsbak of koppeling) worden bijvoorkeur geregeld door een regelaar (niet getoond) die operationeel verbonden is met de tractor. Hierdoor kan de opstartprocedure worden geautomatiseerd teneinde minimale aandacht van de operateur te vereisen.

Claims

Conclusies

1. Een agrarische balenpers (1), omvattende een vliegwiel (2) dat via een cardankoppeling is verbonden met een verbindingsorgaan (4) dat is voorzien om te worden verbonden met een PTO (3) van een tractor zodat het vliegwiel (2) aan te drijven is door middel van de PTO (3), waarbij de cardankoppeling een draaimomentbegrenzer (7) omvat die is ingericht om het vliegwiel (2) tenminste gedeeltelijk te ontkoppelen van de PTO (3) wanneer een vooraf bepaald draaimoment wordt overschreden, met het kenmerk, dat de cardankoppeling verder overbrengingsmiddelen (8) omvat die te schakelen zijn tussen een opstarttoestand en een bedrijfstoestand, waarbij in de opstarttoestand de overbrengingsmiddelen zijn geconfigureerd om rotatiebeweging van de PTO (3) slechts gedeeltelijk over te brengen op het vliegwiel (2), terwijl in de bedrijfstoestand de overbrengingsmiddelen zijn geconfigureerd om rotatiebeweging van de PTO (3) volledig over te brengen op het vliegwiel (2) .
2. De agrarische balenpers (1) volgens conclusie 1, waarbij de overbrengingsmiddelen (8) zijn gevormd als een versnellingsbak.
3. De agrarische balenpers (1) volgens conclusie 2, waarbij de versnellingsbak een planetaire versnellingsbak is.
4. De agrarische balenpers (1) volgens conclusie 2 of 3, waarbij in de bedrijfstoestand de versnellingsbak de rotatie van de PTO (3) op vliegwiel (2) overbrengt in een 1-op-l-verhouding, terwijl in de opstarttoestand de versnellingsbak de rotatie van PTO (3) op vliegwiel (2) overbrengt in een N-op-l-verhouding, waarbij N groter is dan 1.
5. De agrarische balenpers (1) volgens conclusie 1, waarbij de overbrengingsmiddelen (8) zijn gevormd als een koppeling.
6. De agrarische balenpers (1) volgens conclusie 5, waarbij de koppeling vloeistofgekoeld is.
7. De agrarische balenpers (1) volgens conclusie 5 of 6, waarbij de koppeling een wrijvingskoppeling is.
8. De agrarische balenpers (1) volgens één van de conclusies 5-7, waarbij de koppeling meerdere platen (10) omvat.
9. De agrarische balenpers (1) volgens één van de conclusies 5-8, waarbij in de bedrijfstoestand de koppeling is ingericht om volledig aangegrepen te zijn zodat de rotatie van PTO (3) naar vliegwiel (2) volledig wordt overgedragen, terwijl in opstarttoestand de koppeling is ingericht om aangegrepen te zijn terwijl slippen wordt toegelaten zodat de rotatie van de PTO (3) naar vliegwiel (2) slechts gedeeltelijk wordt overgedragen.
10. De agrarische balenpers (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de draaimomentbegrenzer (7) integraal is gevormd met de overbrengingsmiddelen (8).
11. De agrarische balenpers (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het vliegwiel (2) een vooraf bepaalde rotatiesnelheid heeft wanneer de balenpers in bedrijf is, en waarbij de overbrengingsmiddelen (8) zijn geconfigureerd om in de opstarttoestand te zijn wanneer het vliegwiel roteert met 0 tot en met 30% van de vooraf bepaalde rotatiesnelheid.
12. De agrarische balenpers (1) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de overbrengingsmiddelen (8) worden geregeld door een regelaar die operationeel verbonden is met de tractor.
13. De agrarische balenpers (1) volgens conclusie 12, waarbij de regelaar is verschaft om de overbrengingsmiddelen (8) te instrueren om te schakelen tussen toestanden.