[go: up one dir, main page]

BE1021018B1 - Inrichting en werkwijze voor het ontkernen van een gewas met een kern - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het ontkernen van een gewas met een kern Download PDF

Info

Publication number
BE1021018B1
BE1021018B1 BE2013/0665A BE201300665A BE1021018B1 BE 1021018 B1 BE1021018 B1 BE 1021018B1 BE 2013/0665 A BE2013/0665 A BE 2013/0665A BE 201300665 A BE201300665 A BE 201300665A BE 1021018 B1 BE1021018 B1 BE 1021018B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
gripping
core
crop
gripping means
zone
Prior art date
Application number
BE2013/0665A
Other languages
English (en)
Inventor
Jan Demarez
Carl Roland Commeene
Original Assignee
Agrafresh Bvba
Intocon Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Agrafresh Bvba, Intocon Nv filed Critical Agrafresh Bvba
Priority to BE2013/0665A priority Critical patent/BE1021018B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1021018B1 publication Critical patent/BE1021018B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A23FOODS OR FOODSTUFFS; TREATMENT THEREOF, NOT COVERED BY OTHER CLASSES
    • A23NMACHINES OR APPARATUS FOR TREATING HARVESTED FRUIT, VEGETABLES OR FLOWER BULBS IN BULK, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; PEELING VEGETABLES OR FRUIT IN BULK; APPARATUS FOR PREPARING ANIMAL FEEDING- STUFFS
    • A23N4/00Machines for stoning fruit or removing seed-containing sections from fruit, characterised by their stoning or removing device
    • A23N4/02Machines for stoning fruit or removing seed-containing sections from fruit, characterised by their stoning or removing device for stoning fruit
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A23FOODS OR FOODSTUFFS; TREATMENT THEREOF, NOT COVERED BY OTHER CLASSES
    • A23NMACHINES OR APPARATUS FOR TREATING HARVESTED FRUIT, VEGETABLES OR FLOWER BULBS IN BULK, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; PEELING VEGETABLES OR FRUIT IN BULK; APPARATUS FOR PREPARING ANIMAL FEEDING- STUFFS
    • A23N15/00Machines or apparatus for other treatment of fruits or vegetables for human purposes; Machines or apparatus for topping or skinning flower bulbs
    • A23N15/003Machines or apparatus for other treatment of fruits or vegetables for human purposes; Machines or apparatus for topping or skinning flower bulbs for trimming cauliflowers, broccoli or cabbages
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A23FOODS OR FOODSTUFFS; TREATMENT THEREOF, NOT COVERED BY OTHER CLASSES
    • A23NMACHINES OR APPARATUS FOR TREATING HARVESTED FRUIT, VEGETABLES OR FLOWER BULBS IN BULK, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; PEELING VEGETABLES OR FRUIT IN BULK; APPARATUS FOR PREPARING ANIMAL FEEDING- STUFFS
    • A23N4/00Machines for stoning fruit or removing seed-containing sections from fruit, characterised by their stoning or removing device
    • A23N4/12Machines for stoning fruit or removing seed-containing sections from fruit, characterised by their stoning or removing device for coring fruit
    • A23N4/14Machines for stoning fruit or removing seed-containing sections from fruit, characterised by their stoning or removing device for coring fruit for apples, pears or the like

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Polymers & Plastics (AREA)
  • Apparatuses For Bulk Treatment Of Fruits And Vegetables And Apparatuses For Preparing Feeds (AREA)

Abstract

U I T T R E K S E L INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET ONTKERNEN VAN EEN GEWAS MET EEN KERN Inrichting (1) voor het ontkernen van een gewas, omvattende grijpmiddelen (5), voor vastgrijpen, loslaten en verplaatsen van de kern, en minstens één mes (2), dat roteerbaar is rond een rotatieas (A) voor rotatie omheen de grijpmiddelen (5) en zo verplaatsbaar is dat een vrij uiteinde (3) ervan tijdens zijn rotatiebeweging verplaatsbaar is tussen een eerste positie en een tweede positie, dichter bij de rotatieas (A), en op een tussenaftand, gezien volgens de rotatieas (A). Werkwijze voor het ontkernen van een gewas omvattende opeenvolgend vastgrijpen van de kern, optillen van het gewas via zijn kern en uitsnijden van de kern, waarbij dit gewas enkel aan zijn kern is vastgegrepen.

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET ONTKERNEN VAN EEN
GEWAS MET EEN KERN
Deze uitvinding betreft een inrichting voor het ontkemen van een gewas met een kern, omvattende minstens één mes voor het ontkemen van het gewas, dat roteerbaar is opgesteld rond een rotatieas en verplaatsbaar is opgesteld, zodat een vrij uiteinde van het mes tijdens de rotatiebeweging van het mes verplaatsbaar is tussen een eerste positie en een tweede positie, waarbij de tweede positie dichter bij de rotatieas is dan de eerste positie en de eerste en de tweede positie zich volgens de richting van de rotatieas op een tussenafstand ten opzichte van elkaar bevinden.
Daarnaast betreft deze uitvinding ook een werkwijze voor het ontkemen van een gewas met een kern.
Meer specifiek zijn de inrichting en de werkwijze voor het ontkemen van een gewas hier bedoeld voor het ontkemen van sla van het type andijvie of krulandijvie of batavia, enz. als gewas.
Een dergelijke inrichting voor het ontkemen van een gewas is typisch ook geschikt voor het ontkemen van bijvoorbeeld bloemkool of broccoli, enz. als gewas.
Onder ontkemen van een dergelijk gewas, wordt begrepen het scheiden van de kern van de rest van dit gewas, waarbij de rest van dit gewas niet actief in kleinere delen wordt opgedeeld. De rest van deze gewassen is typisch opgedeeld in slabladeren of roosjes. Deze rest van het gewas is typisch bestemd voor consumptie. Bij de genoemde slasoorten bestaat deze rest van het gewas uit de bladen van de sla die (nog) niet verder zijn opgedeeld. Deze bladen worden na het ontkemen dan verder gewassen en eventueel opgedeeld volgens de gewenste consumptie. Bij bloemkool of broccoli enz. bestaat de rest van het gewas uit bloemkoolroosjes of broccoliroosjes. Ook deze roosjes worden na het ontkemen van het gewas verder gewassen.
Wanneer men dergelijke gewassen handmatig ontkemt, dan omarmt men typisch de rest van het gewas en snijdt men met een mes de kern los van de rest van het gewas. Deze manier van werken beschadigt de rest van het gewas normaal minimaal door de omarming. De handmatige snijbeweging tussen de kern en de rest van het gewas, zorgt bij het snijden typisch voor een minimale beschadiging van cellen. Het minimaal beschadigen van de cellen van de rest van het gewas zorgt ervoor dat deze rest langer houdbaar is en dus langer vatbaar is voor consumptie. Een nadeel van het handmatig uitsnijden is dat iedere persoon op een andere manier snijdt. Zo heeft men weinig controle over de beschadiging van het gewas bij omarmen of bij snijden. Men heeft zo ook weinig controle over de hoeveelheid materiaal die weggesneden wordt. Vaak wordt samen met de kern ook een deel van de rest van het gewas weggesneden.
Er werden reeds verschillende inrichtingen bedacht en ontwikkeld voor het machinaal ontkemen van dergelijke gewassen, die echter de bovengenoemde problemen van het handmatig ontkemen nog niet afdoende kunnen verhelpen.
Inrichtingen zoals beschreven in EP 1 327 393 Al of EP 0 419 349 Al, zijn niet ontwikkeld voor het ontkemen van een gewas, maar voor het versnijden van een gewas (typisch sla) in verschillende delen volgens consumptie. Een sla wordt in een dergelijke inrichting vastgegrepen aan de kem en aan een zekere snelheid rondgedraaid, zodat de bladeren van de sla uiteen gaan staan. Opeenvolgend worden verschillende messen tot tegen de sla gebracht, die afzonderlijke delen van de bladeren verwijderen. Na versnijden van de sla blijft hier nog de kem over. Een nadeel van een dergelijke inrichting is dat de weggesneden bladeren bij het snijden gedeeltelijk afgerukt worden, waardoor cellen beschadigd raken en de bladeren minder lang vers gehouden kunnen worden. Een bijkomend nadeel is dat de bladeren die weggesneden worden, weggeslingerd worden, zodat ze moeilijk compact verzameld kunnen worden en zodat ze bij het opvangen, door de kracht waarmee ze weggeslingerd werden, ook makkelijk beschadigd raken.
Bij een eerste groep inrichtingen, die wel specifiek werden ontwikkeld voor het ontkemen van een gewas, wordt de kern uit het gewas geboord. Dergelijke inrichtingen worden bijvoorbeeld beschreven in US 5,129,591, US 4,241,096, US 4,453,458 of EP 0 552 902 Al (uitvoeringsvorm uit figuur 5). Het nadeel is dat het uitboren van de kern de rand van de rest van het gewas grenzend aan de kern sterk beschadigt. Een bijkomend nadeel is dat men het gewas ofwel stevig ter plaatse dient te houden, ofwel de controle verliest over de hoeveelheid materiaal die uitgeboord wordt. Wanneer gewassen stevig ter plaatse worden gehouden met behulp van één of meerdere houdelementen, dan worden deze gewassen bij het uitboren van hun kern met grote kracht tegen deze houdelementen aangedrukt, waardoor deze grenzend aan deze houdelementen beschadigd raken. Wanneer men geen controle heeft over de hoeveelheid materiaal die weggeboord wordt, worden delen van de kern niet weggeboord, en/of worden ook grote delen van de rest van het gewas, die nog voor consumptie vatbaar zijn, mee met de kern weggeboord en afgevoerd.
Bij een tweede groep dergelijke inrichtingen wordt de kern als het ware uit het gewas geknipt of gestanst, bijvoorbeeld met twee boogvormige messen die naar elkaar toe worden gebracht, zoals bijvoorbeeld beschreven in EP 0 352 077 Al, EP 0 552 902 Al (uitvoeringsvorm uit de figuren 1-4), EP 1 578 355, US 3,612,124, US 6,036,989 en WO 94/26134. Hier treden gelijkaardige problemen op als bij het uitboren van de kem. Ook hier dient men het gewas ofwel stevig ter plaatse te houden met behulp van één of meerdere houdelementen, of verliest men de controle over de hoeveelheid materiaal dat weggesneden wordt. Door de knip- of stansbeweging wordt de rest van het gewas tijdens het wegknippen of weg stansen, iets minder beschadigd dan bij het uitboren, maar ook hier treedt bij deze knip- of stansbeweging meer schade op dan meestal bij het handmatig uitsnijden van de kem het geval is.
Een mooiere snijbeweging met minder beschadiging van cellen wordt gerealiseerd bij een inrichting volgens het inleidende deel van de eerste conclusie, zoals beschreven in US 6,607,769 BI of US 5,074,203, waarbij het gewas stil wordt gehouden en een mes een roterende snijbeweging maakt om de kem uit het gewas te snijden. Ook hier heeft men echter opnieuw het nadeel dat om het gewas stil te houden, dit stevig ter plaatse gehouden wordt met behulp van één of meerdere houdelementen.
Het doel van deze uitvinding is om bovengenoemde problemen te verhelpen door te voorzien in een inrichting en een werkwijze voor het ontkemen van een gewas met een kern, waarbij de hoeveelheid weg te snijden materiaal op een gecontroleerde manier weggesneden wordt, waarbij zo weinig mogelijk celbeschadiging optreedt aan de rest van het gewas en waarbij de rest van het gewas op een compacte manier verzameld kan worden.
Dit doel van de uitvinding wordt bereikt door te voorzien in een inrichting voor het ontkemen van een gewas met een kem, omvattende minstens één mes voor het ontkemen van het gewas, dat roteerbaar is opgesteld rond een rotatieas en verplaatsbaar is opgesteld, zodat een vrij uiteinde van het mes tijdens de rotatiebeweging van het mes verplaatsbaar is tussen een eerste positie en een tweede positie, waarbij de tweede positie dichter bij de rotatieas is dan de eerste positie en de eerste en de tweede positie zich volgens de richting van de rotatieas op een tussenafstand ten opzichte van elkaar bevinden, waarbij deze inrichting grijpmiddelen omvat, die verplaatsbaar zijn tussen een grijpstand voor het vastgrijpen van de kem en een open stand voor het loslaten van de kem en die verplaatsbaar zijn voor het verplaatsen van het gewas bij vastgrijpen van de kem en waarbij het mes zo is opgesteld dat deze tijdens zijn rotatiebeweging omheen de grijpmiddelen roteert.
Met een inrichting volgens deze uitvinding wordt het gewas niet stevig ter plaatse gehouden met één of meerdere houdelementen die de rest van het gewas beschadigen, maar door het vastgrijpen van de kem met behulp van de grijpmiddelen. Bij dit vastgrijpen wordt enkel de kem, die niet voor consumptie wordt gebruikt, beschadigd, maar niet de rest van het gewas, die voor consumptie is bestemd.
In tegenstelling tot de inrichtingen voor het opdelen van een gewas (die niet ontwikkeld zijn voor het ontkemen van een gewas), wordt het gewas hier niet rondgedraaid wanneer dit vastgegrepen is. Door het gewas stil te houden, kan een mooiere snijbeweging voor het ontkemen ervan gerealiseerd worden, met minder celbeschadiging. Bovendien wordt de rest van het gewas minder weggeslingerd door de ronddraaiende beweging van het mes, dan wanneer het gewas zelf rondgedraaid wordt. Hierdoor kan de rest van het gewas compacter verzameld worden, met minder beschadiging ervan als gevolg.
Door de kern vast te grijpen met de grijpmiddelen en het mes een rotatiebeweging rond deze grijpmiddelen te laten maken, kan men de hoeveelheid weg te snijden materiaal goed controleren.
Bij voorkeur zijn de grijpmiddelen van een inrichting volgens deze uitvinding zo opgesteld, dat deze voorzien zijn voor het van bovenuit vastgrijpen van een naar boven gerichte kem van een gewas en is het mes daarbij zo opgesteld dat dit voorzien is voor het van bovenuit ontkemen van een met deze grijpmiddelen via de kem vastgegrepen gewas.
De rest van het gewas zal dan, bij het wegsnijden van de kem, onder invloed van de zwaartekracht naar beneden kunnen vallen en opgevangen kunnen worden. Na het ontkemen van het gewas, wanneer de grijpmiddelen de kem loslaten, zal ook deze kem onder invloed van de zwaartekracht naar beneden kunnen vallen en opgevangen worden.
Op deze manier kan men de inrichting op een eenvoudige manier zo realiseren dat de verschillende delen van het gewas niet in aanraking komen met beweegbare onderdelen van de inrichting, die door vervuiling minder beweegbaar zouden raken, zoals bijvoorbeeld de onderdelen die instaan voor de bewegingen van de grijpmiddelen en het mes. Zo wordt de inrichting eenvoudiger te onderhouden en is de kans op beschadiging van de inrichting sterk gereduceerd.
Op deze manier is het ook eenvoudiger om de resten van ontkemde gewassen, die voor consumptie zijn bestemd, compact te verzamelen en dit gescheiden van de kernen.
De grijpmiddelen van een inrichting volgens deze uitvinding omvatten verder bij voorkeur minstens drie grijparmen, die verspreid rond de rotatieas zijn opgesteld, elk een vrij uiteinde omvatten, en verplaatsbaar zijn tussen de grijpstand en de open stand van de grijpmiddelen, waarbij in de grijpstand hun vrije uiteinde dichter bij de rotatieas is dan in de open stand.
Door de verspreide opstelling van minstens drie dergelijke grijparmen omheen de rotatieas, kan een gewas bij vastgrijpen van de kern op een eenvoudige manier automatisch gecentreerd worden ten opzichte van de grijpmiddelen. Doordat het mes zijn roatiebeweging omheen de grijpmiddelen maakt, kan zo ook op een bijzonder gecontroleerde manier de kern weggesneden worden met minimum verlies aan consumeerbare delen.
Verder bij voorkeur omvatten de grijpmiddelen losmaakmiddelen voor het losmaken van een met de grijpmiddelen in hun grijpstand vastgegrepen kern bij het verplaatsen van de grijpmiddelen naar hun open stand toe. Door het stevig genoeg vastgrijpen van de kern om het gewas bij wegsnijden van de kern stil te houden, zullen grijpmiddelen namelijk vaak tot in de kern aangrijpen. Bij het verplaatsen van de grijpmiddelen naar hun open stand kan de kern aan de grijpmiddelen blijven haperen, waardoor deze niet automatisch terug uit de grijpmiddelen los komt. Een dergelijke kern die aan de grijpmiddelen blijft hangen na het openen van de grijpmiddelen hindert het vastgrijpen van een volgend gewas via zijn kem met behulp van deze zelfde grijpmiddelen. Met behulp van dergelijke losmaakmiddelen kan een kem bij het openen van de grijpmiddelen met grotere zekerheid losgelaten worden, doordat deze losmaakmiddelen de kem actief losmaken van de grijpmiddelen.
In een specifieke uitvoeringsvorm, waar de grijpmiddelen zoals hierboven beschreven minstens drie grijparmen omvatten, kunnen de losmaakmiddelen hiertoe tegenhoudelementen omvatten, die zich in de open stand van de grijpmiddelen minstens gedeeltelijk in een zone tussen de vrije uiteinden van de grijparmen en de rotatieas uitstrekken en zich in de grijpstand van de grijpmiddelen in een zone naast de vrije uiteinden van de grijparmen weg van de rotatieas uitstrekken.
Met dergelijke tegenhoudelementen, die zich niet samen met de grijparmen verplaatsen (tenzij bij verplaatsing van de grijpmiddelen samen voor bijvoorbeeld het verplaatsen van een gewas), maar bij openen van de grijpmiddelen ofwel ter plaatse blijven, ofwel een tegengestelde beweging maken aan de beweging van de grijparmen, kan een kem, die aan één of meerdere van de grijparmen blijft vasthangen, op een eenvoudige manier hier van losgemaakt worden.
Bij een dergelijke specifieke uitvoeringsvorm omvat elke grijparm verder bij voorkeur een ander genoemd losmaakmiddel dan de tegenhoudelementen (hierna ook bijkomend losmaakmiddel genoemd), waarbij dit losmaakmiddel zo verplaatsbaar is dat dit losmaakmiddel tussen de grijpstand en de open stand van de grijpmiddelen een verplaatsing maakt die minstens gedeeltelijk volgens de rotatie-as verloopt. Op deze manier kunnen de tegenhoudelementen de kem losmaken van de vrije uiteinden van de grijparmen, waaraan deze typisch blijven hangen, terwijl een dergelijk bijkomend losmaakmiddel dat deel uitmaakt van de grijparmen de kem een beweging kan meegeven om deze uit de grijpmiddelen weg te duwen, zodat deze met nog grotere zekerheid uit de grijparmen verwijderd wordt. Door deze bijkomende losmaakmiddelen deel te laten uitmaken van de grijparmen, kan deze beweging aan een kem op een bijzonder eenvoudige manier meegegeven worden, waarbij door beweging van de grijparmen zowel de beweging van het openen van de grijparmen gerealiseerd wordt als de beweging van deze bijkomende losmaakmiddelen voor losmaken van de kem. De beweging van deze bijkomende losmaakmiddelen voor het losmaken van de kem kan zo eenvoudig automatisch mee aangestuurd worden met de beweging van de grijparmen voor het openen van de grijpmiddelen.
De verplaatsing van deze bijkomende losmaakmiddelen is bij voorkeur in een richting voor het zo efficiënt mogelijk verwijderen van een kem uit de grijpmiddelen. Bij openen van de grijparmen zullen de vrije uiteinden van de grijparmen zich weg van de rotatie-as verplaatsen. De genoemde verplaatsing van de bijkomende losmaakmiddelen kan bijvoorbeeld voordelig gebeuren naar de positie toe waarin de vrije uiteinden van de grijparmen zich bevinden in de grijpstand van de grijpmiddelen.
Nog meer specifiek kan bij een uitvoeringsvorm waarbij elk losmaakmiddel deel uitmaakt van een grijparm, elke grijparm voordelig schamierbaar opgesteld worden ten opzichte van een scharnierpunt, dat is opgesteld tussen het vrije uiteinde van deze grijparm en het losmaakmiddel van deze grijparm. Met een dergelijke schamierbare opstelling kunnen door scharnieren van de grijparmen op een bijzonder eenvoudige manier de beweging van de grijparmen voor openen van de grijpmiddelen en de beweging van de losmaakmiddelen voor losmaken van een kern uit de grijpmiddelen samen aangestuurd en gesynchroniseerd worden.
Het mes van een inrichting volgens deze uitvinding is bij voorkeur gebogen uitgevoerd. Met een dergelijk mes kan een snijbeweging uitgevoerd worden, waarbij celbeschadiging van het gewas zo goed mogelijk vermeden wordt Nog meer voorkeurdragend is minstens een deel van een dergelijk mes, grenzend aan het vrije uiteinde van dit mes, gebogen volgens een cirkelboog waarbij dit mes schamierbaar is opgesteld ten opzichte van een scharnierpunt dat samenvalt met het middelpunt van de cirkelboog. Met een dergelijk mes kan celbeschadiging nog verder geminimaliseerd worden.
Bij inrichtingen zoals beschreven in EP 1 327 393 Al of EP 0 419 349 Al, waarbij een kem wordt vastgegrepen met grijpmiddelen, dient een operator een gewas eerst tegen deze grijpmiddelen aan te drukken of op een pin die deel uitmaakt van de grijpmiddelen (tijdelijk) vast te spietsen. Om het gewas op een nauwkeurige manier te kunnen positioneren ten opzichte van de grijpmiddelen, zal een operator typisch dit gewas hard samendrukken, met celbeschadiging tot gevolg.
Om dergelijke celbeschadiging te vermijden omvat een bijzondere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens deze uitvinding een houdelement voor het houden van het gewas, waarbij de grijpmiddelen verplaatsbaar zijn naar dit houdelement toe en weg van dit houdelement. Deze inrichting omvat hiertoe bij voorkeur verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van de grijpmiddelen naar dit houdelement toe en weg van dit houdelement. Bij een dergelijke inrichting kan een gewas op het houdelement aangebracht worden, waarna de grijpmiddelen naar het houdelement en dus naar het gewas toe bewogen kunnen worden, voor vastgrijpen van de kern van dit gewas. Daarna kunnen de grijpmiddelen weg van het houdelement bewogen worden vooraleer het mes zijn rotatiebeweging maakt om het gewas te ontkemen. Op deze manier wordt het gewas tijdens het ontkemen niet tegen dit houdelement aangedrukt, zodat celbeschadiging door aandrukken van het gewas tegen een houdelement vermeden wordt. Bij het louter aanbrengen van een gewas op een houdelement, wordt dit gewas niet zodanig tegen dit houdelement aangedrukt dat beschadiging zou optreden. Bij aanbrengen van een gewas op een dergelijke houdelement treedt nauwelijks beschadiging van het gewas op en treedt dus uiteraard minder celbeschadiging op dan wanneer een operator dit gewas samendrukt om dit tegen de grijpmiddelen aan te drukken, of vast spietsen op een pin. Een dergelijk houdelement is dan ook een hulpmiddel om een gewas nauwkeurig ten opzichte van de grijpmiddelen te kunnen positioneren zonder dat een operator hiertoe dit gewas samendrukt. Door gebruik te maken van een dergelijk houdelement wordt celbeschadiging van dit gewas bij positioneren ervan ten opzichte van de grijpmiddelen sterk beperkt.
Verder omvat een inrichting volgens deze uitvinding met een dergelijk houdelement bij voorkeur een aanvoereenheid, waarbij het houdelement deel uitmaakt van de aanvoereenheid. Met een dergelijke aanvoereenheid kan een gewas bijvoorbeeld eenvoudig in een eerste zone door een operator op de aanvoereenheid aangebracht worden, zonder dat eventuele grijpmiddelen dit hinderen en kan het gewas aangevoerd worden naar een tweede zone waar de grijpmiddelen dit gewas via de kern kunnen vastgrijpen, optillen en eventueel weg van de aanvoereenheid kunnen brengen. Bij voorkeur kan dit laden (bv. door een operator) en lossen (met behulp van de grijpmiddelen) van gewassen op een continue manier gebeuren.
Een bijzonder voorkeurdragende dergelijke inrichting met aanvoereenheid omvat verder een lichtbron, die boven de aanvoereenheid is opgesteld, voor het genereren van een lichtstraal voor het markeren van het middelpunt van het houdelement wanneer dit zich onder de lichtbron uitstrekt. Deze lichtstraal kan meer specifiek bijvoorbeeld een infrarode lichtstraal zijn. Met behulp van een dergelijke markering van het middelpunt van het houdelement, kan een gewas met zijn kern naar de lichtstraal toe op een bijzonder nauwkeurige manier op het houdelement gepositioneerd worden, centraal ten opzichte van deze lichtstraal en dus centraal op het houdelement. Zo kan een op deze manier op het houdelement aangebracht gewas verder op een bijzonder nauwkeurige manier opgetild worden met behulp van de grijpmiddelen, gezien de grijpmiddelen afgesteld kunnen worden met de zekerheid dat de kern zich centraal ten opzichte van het middelpunt van het houdelement dient te bevinden.
Een inrichting volgens deze uitvinding omvat verder bij voorkeur een kemafVoerzone voor het afvoeren van kernen van met de inrichting ontkemde gewassen, via een toegang tot deze kemafVoerzone, een restafvoerzone voor het afvoeren van de rest van met de inrichting ontkemde gewassen, via een toegang tot deze restafvoerzone en een afschermelement, dat verplaatsbaar is tussen een eerste positie waarin dit afschermelement de toegang tot de restafvoerzone vrij houdt en de toegang tot de kemafVoerzone afsluit en een tweede positie waarin dit afschermelement de toegang tot de kemafVoerzone vrij houdt en de toegang tot de restafvoerzone afsluit. Op deze manier kan een inrichting gerealiseerd worden waarmee kernen en de rest van ontkemde gewassen op een bijzonder compacte manier met grote zekerheid afzonderlijk afgevoerd kunnen worden, dit zonder dat de grijpmiddelen hiertoe verplaatst dienen te worden. Het afschermelement kan eerst in zijn eerste positie geplaatst worden wanneer het mes het gewas ontkemt, zodat de rest van het gewas onder invloed van de zwaartekracht via de toegang tot de restafvoerzone via de restafvoerzone afgevoerd wordt. Daarna kan het afschermelement verplaatst worden naar zijn tweede positie en kunnen de grijpmiddelen geopend worden (van hun grijpstand naar hun open stand), zodat de kern gelost wordt en via de toegang tot de kemafvoerzone via deze kemafVoerzone afgevoerd wordt.
Een bijzonder voorkeurdragende dergelijke inrichting met kemafvoerzone en restafVoerzone die ook voorzien is van een aanvoereenheid waarboven een beschreven lichtbron is opgesteld, omvat een laadzone, waarin de aanvoereenheid zich gedeeltelijk uitstrekt en waarin de lichtbron boven de aanvoereenheid is opgesteld, voor het laden van een gewas op het houdelement, met zijn kem naar de lichtbron toe gericht, omvat een vastgrijpzone, die zich naast de laadzone uitstrekt, waarin de aanvoereenheid zich gedeeltelijk uitstrekt en waarin de grijpmiddelen samen met het mes door verplaatsing positioneerbaar zijn, voor het vastgrijpen van de kem van een op het houdelement geladen gewas, met behulp van de grijpmiddelen, en omvat een loszone, die zich naast de vastgrijpzone uitstrekt, waarin de toegang tot de restafVoerzone en de toegang tot de kemafvoerzone zich uistrekken en waarin de grijpmiddelen samen met het mes door verplaatsing positioneerbaar zijn om met het mes een met de grijpmiddelen vastgegrepen gewas te ontkemen.
Het doel van deze uitvinding wordt eveneens bereikt door te voorzien in een werkwijze voor het ontkemen van een gewas met een kem, die de volgende stappen omvat: stap a. het vastgrijpen van de kem van het gewas; stap b. het aan zijn kem optillen van het gewas; stap c. het uitsnijden van de kem van het gewas, waarbij dit gewas enkel aan zijn kem is vastgegrepen en wordt stil gehouden.
Bij een bijzonder voorkeurdragende werkwijze volgens deze uitvinding wordt dit gewas met een inrichting volgens deze uitvinding ontkemd, waarbij in stap a de kem wordt vastgegrepen met behulp van de grijpmiddelen van de inrichting door verplaatsen van de grijpmiddelen naar de kem van het gewas toe en verplaatsen van de grijpmiddelen van hun open stand naar hun grijpstand, in stap b, het gewas met behulp van deze grijpmiddelen wordt opgetild, waarbij het gewas aan zijn kern is vastgegrepen met behulp van de grijpmiddelen en in stap c de kern van het gewas wordt uitgesneden met behulp van het mes van de inrichting dat een rotatiebeweging maakt, waarbij het gewas aan zijn kern is vastgegrepen met behulp van de grijpmiddelen.
Deze uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van een uitvoeringsvorm van een inrichting voor het ontkemen van een gewas met kem en een werkwijze voor het ontkemen van een gewas met kem volgens deze uitvinding. De bedoeling van deze beschrijving is uitsluitend verduidelijkende voorbeelden te geven en om verdere voordelen en bijzonderheden van deze inrichting en deze werkwijze aan te duiden, en kan dus niet geïnterpreteerd worden als een beperking van het toepassingsgebied van de uitvinding of van de in de conclusies opgeëiste octrooirechten.
In deze gedetailleerde beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen, waarbij in - figuur 1 een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens deze uitvinding in perspectief is weergegeven; - figuur 2 de inrichting uit figuur 1 schematisch in doorsnede is weergegeven; - figuur 3 twee stellen grijpmiddelen en corresponderende messen van de inrichting uit figuur 1 in meer detail in aanzicht zijn weergegeven; - figuur 4 een stel grijpmiddelen van de inrichting uit figuur 1 in meer detail in aanzicht is weergegeven, in grijpstand; - figuur 5 het stel grijpmiddelen uit figuur 4 in aanzicht is weergegeven, in open stand.
De afgebeelde inrichting (1) voor het ontkemen van een gewas met kem, is bedoeld voor het ontkemen van slasoorten van het type andijvie. Deze is ook geschikt voor ht ontkemen van gelijkaardig opgebouwde slasoorten, zoals krulandijvie of batavia, enz. Door het aanpassen van de onderdelen van deze inrichting (1) kan een soortgelijke inrichting uitgewerkt worden die geschikt is voor het ontkemen van bijvoorbeeld bloemkool of broccoli. Een inrichting (1) volgens deze uitvinding zou ook zo uitgewerkt kunnen worden dat deze geschikt is voor ontkemen van alle opgesomde soorten gewassen, dit eventueel na wisselen van houdelementen (11) en/of na wisselen van grijpmiddelen (5) en/of messen (2). Hierna bespreken we deze inrichting (1) enkel voor het ontkemen van sla van het type andijvie. Deze bespreking is mutatis mutandis ook van toepassing voor inrichtingen voor het ontkemen van andere soorten gewassen met kern.
Deze afgebeelde inrichting (1), omvat, zoals te zien is in figuur 2, een laadzone (L) voor het laden van kroppen sla op een transportband (12), een vastgrijpzone (G) waarin deze kroppen met behulp van grijpmiddelen (5) vastgegrepen en van de transportband (12) opgetild kunnen worden en een loszone (R) waar de kroppen ontkemd kunnen worden en de kernen afzonderlijke van de slabladeren afgevoerd kunnen worden.
De transportband (12) van deze inrichting (1) strekt zich uit over de laadzone (L) en de vastgrijpzone (G).
In de laadzone (L) is de transportband (12) aan weerszijden bereikbaar voor operatoren, die de kroppen sla op houdelementen (11) van de transportband (12) kunnen aanbrengen. De verschillende opeenvolgende schakels waaruit de transportband (12) is opgebouwd, omvatten telkens vier naast elkaar opgestelde houdelementen (11). Indien aan elke zijde een operator opgesteld wordt naast deze transportband (12), zal elke operator typisch twee kroppen sla per schakel van de transportband (12) aanbrengen. Het aantal kroppen die naast elkaar aanbrengbaar zijn, en dus het aantal houdelementen (11) die per schakel van een dergelijke transportband (12) voorzien worden, zal men bij voorkeur kiezen in functie van het zo efficiënt mogelijk kunnen aanbrengen van de ontkemen gewassen op de transportband (12) en het daarna ontkemen van deze gewassen met behulp van deze inrichting.
Elk houdelement (11) van de afgebeelde transportband (12) bestaat uit een ronde opening die in een schakel van de transportband (12) is aangebracht en waarin aan de omtrek een rubberen band is aangebracht. De diameter van deze opening is groter gekozen dan de corresponderende diameter van de typische kroppen sla die hierin aan te brengen zijn. De rubberen band strekt zich uit tot een opening die vrijgelaten wordt en een kleinere diameter heeft dan de kroppen sla die hierin aan te brengen zijn. Dankzij de rubberen band kan een krop zonder beschadiging in een dergelijk houdelement (11) aangebracht worden. Dankzij de vrijgelaten centrale opening kan in een dergelijke houdelement een grote variatie aan kroppen aangebracht worden, waarbij de rubberen band telkens zover uitwijkt als nodig om een hierop aangebrachte krop in een gewenste positie te kunnen houden zonder beschadiging. Boven de transportband (12) zijn infraroodlampen (32) aangebracht, die een infraroodlichtstraal (13) naar de transportband (12) toe kunnen genereren, zoals te zien is in de figuren 1 en 2. De transportband (12) zal bij voorkeur stapsgewijs verplaatst worden, met telkens de tussenafstand tussen twee aangrenzende schakels (i.e. de tussenafstand tussen twee opeenvolgende houdelementen (11)) als stap. Daarbij zijn de transportband (12) en de infraroodlampen (32) zo ten opzichte van elkaar gepositioneerd, dat de infraroodlichtstraal (13) het centrum van het onderliggende houdelement (11) markeert, zoals te zien is in de figuren 1 en 2. Dankzij deze markering kunnen operatoren de hierop aan te brengen kroppen sla nauwkeurig positioneren met hun kern naar boven toe en gecentreerd ten opzichte van de corresponderende infraroodlichtstraal (13).
De transportband (12) wordt bij gebruik van de inrichting (1) zo aangestuurd dat de houdelementen (11) (met hierop aangebrachte kroppen sla) van de laadzone (L) naar de vastgrijpzone (G) gebracht worden. In figuur 2 gezien, draait de transportband (12) hiertoe in tegenwijzerzin.
De inrichting (1) omvat verder een grijp- en snijdbalk (28) met hieraan vier naast elkaar opgestelde grijp- en snijdeenheden (27), die met behulp van verplaatsingsmiddelen (29) verplaatsbaar zijn opgesteld tussen de vastgrijpzone (G), en de loszone (R). In de vastgrijpzone (G) strekt de grijp- en snijdbalk (28) zich daarbij dwars boven de transportband (12) uit. In de loszone (R) strekt de grijp- en snijdbalk (28) zich volledig naast (in figuur 2 gezien volledig links van) de transportband (12) uit. Mogelijke verplaatsingsmiddelen (29) die hiertoe geschikt zijn, zijn welgekend, zodat hier niet dieper op ingegaan wordt. Enkele grijp- en snijdeenheden (27) zijn in figuur 3 in meer detail weergegeven. Zoals hier te zien is, omvat elke grijp- en snijdeenheid (27) grijpmiddelen (5) en een mes (2).
De grijp- en snijdeenheid (27) zijn in hoogte verplaatsbaar ten opzichte van de grijpen snijdbalk (28) voorzien, zodat het mes (2) samen met de grijpmiddelen (5) in hoogte verplaatsbaar ten opzichte van deze snijdbalk (28) zijn voorzien. Geschikte middelen hiervoor zijn eveneens gekend, zodat ook hier niet dieper op wordt ingegaan.
Het mes (2) van elke grijp- en snijdeenheid (27) is gebogen uitgevoerd, dit deels in de vorm van een cirkelboog. Dit deel in de vorm van een cirkelboog grenst aan het vrije uiteinde (3) van dit mes. Aan zijn andere uiteinde (4) is dit mes (2) vast bevestigd aan een bevestigingsarm (18), die op zijn beurt scharnierend ten opzichte van scharnierpunt (10) aan een geleidingsschacht (20) is bevestigd. Dit scharnierpunt (10) bevindt zich in het middelpunt van de cirkelboog waarin het deel van het mes (2) grenzend aan het vrije uiteinde (3) is gebogen. Centraal aan de bevestigingsarm (18) is scharnierend een aandrijfarm (19) bevestigd. Deze aandrijfarm (19) kan met behulp van aandrijfcilinder (22) en geleidingsblok (21) die geleidend over de geleidingsschacht (20) verplaatsbaar is aangebracht, in hoogte verplaatst worden, waardoor de bevestigingsarm (18) een scharnierende beweging ten opzichte van scharnierpunt (10) maakt. Op deze manier is het mes (2) verplaatsbaar opgesteld tussen een eerste positie, zoals afgebeeld en een tweede positie, die in de grijp- en snijdeenheid (27) zoals rechts afgebeeld in figuur 3 in stippellijn werd weergegeven. In de eerste positie bevindt het mes (2) zich hoger dan in zijn tweede positie en bevindt het vrije uiteinde (3) van het mes (2) zich verder van de rotatie-as (A) dan in zijn tweede positie. Het geheel van het mes (2), zijn bevestigingsarm (18), aandrijfarm (19), geleidingsblok (21), geleidingsschacht (20) en aandrijfcilinder (22) is hierbij ook roteerbaar opgesteld ten opzichte van de rotatie-as (A) die in figuur 3 is weergegeven. De aandrijfmiddelen voor de verplaatsing van het mes (2) tussen zijn eerste positie en zijn tweede positie en voor het roteren van het mes (2) rond de rotatie-as (A) zijn gekoppeld, zodat deze bewegingen synchroon worden uitgevoerd. Zo zal het mes (2) tijdens zijn rotatiebeweging rond de rotatie-as (A) ook verplaatst worden tussen zijn eerste positie en zijn tweede positie. Dergelijke aandrijfmiddelen zijn gekend, zodat ook hier niet dieper wordt op ingegaan.
De grijpmiddelen (5) zijn symmetrisch ten opzichte van de rotatie-as (A) opgesteld, zodanig dat het mes (2) tijdens zijn rotatiebeweging omheen deze grijpmiddelen (5) roteert. De grijpmiddelen (5) omvatten, zoals duidelijker te zien is in de figuren 4 en 5, drie grijparmen (6), die met een hoekverdraaiing van 120° omheen de rotatie-as (A) verspreid zijn opgesteld. Deze grijparmen (6) zijn gebogen uitgevoerd en zijn in het midden (scharnierpunt (23)) scharnierend bevestigd aan bevestigingsarmen (33), die op hun beurt vast zijn bevestigd aan de geleidingsschacht (20). Aan een eerste uiteinde (7) strekken de grijparmen (6) zich vrij uit, terwijl deze aan een tweede uiteinde (8) scharnierend ten opzichte van scharnierpunten (26) verbonden zijn met een aandrijfblok (27). Dit aandrijfblok (27) is met behulp van een aandrijfcilinder (24) in hoogte verplaatsbaar ten opzichte van de geleidingsschacht (20). Op deze manier zijn de grijparmen (6) verplaatsbaar van een grijppositie (grijpstand van de grijpmiddelen (5)), zoals afgebeeld in figuur 4, wanneer het aandrijfblok (27) in zijn hoogste positie is gebracht met behulp van de aandrijfcilinder (24) en een open positie (open stand van de grijpmiddelen (5)), zoals afgebeeld in figuur 5, wanneer het aandrijfblok (27) in zijn laagste positie is gebracht met behulp van de aandrijfcilinder (24). In de grijppositie zijn de vrije uiteinden (7) van de grijparmen (6) dichtst bijeen gebracht. In de open positie zijn de vrije uiteinden (7) van de grijparmen (6) verst van elkaar gebracht.
Door verplaatsen van de grijparmen (6) van de open positie (figuur 5) naar de grijppositie (figuur 4) kan een kern van een gewas tussen deze grijparmen (6) vastgegrepen worden.
De vrije uiteinden (9) van de bevestigingsarmen (33) zijn uitgevoerd als tegenhoudelementen (9), die zich in de grijppositie van de grijpmiddelen (figuur 4) in een zone uitstrekken, die zich naast de grijparmen (6) en weg van de rotatie-as (A) uitstrekt, zodat deze tegenhoudelementen (9) niet in aanraking komen met een gewas dat via zijn kern door de grijparmen (6) is vastgegrepen. In de open positie van de grijpmiddelen (figuur 5) strekken deze tegenhoudelementen (9) zich in een zone uit, die zich uitstrekt tussen de grijparmen (6) en de rotatie-as (A). Wanneer bij openen van de grijparmen (6) (naar de open positie van de grijpmiddelen (5) toe), een kem die hiermee vastgegrepen werd, aan een grijparm (6) blijft hangen, zal deze met behulp van de corresponderende tegenhoudelementen (9) die aan weerszijden van deze grijparm (6) zijn opgesteld, tegengehouden worden, zodat deze loskomt van deze grijparm (6).
Het uiteinde (8) van de grijparmen (6) dat scharnierend is bevestigd aan het aandrijfblok (25) omvat een stuk dat zich naar beneden toe uitstrekt en dat dienst doet als een wegduwelement (8). Bij scharnieren van de grijparmen (6), maakt dit wegduwelement (8) bij openen van de grijparmen (6) een neerwaartse beweging. Een kem, die door de grijparmen (6) werd vastgegrepen in hun grijppositie, en blijft haperen, kan bij het openen van de grijparmen (6) dankzij deze neerwaartse beweging door dit wegduwelement (8) naar beneden geduwd worden, weg uit de grijparmen (6).
Daarnaast omvat de afgebeelde inrichting (1), zoals duidelijker te zien is in figuur 2, een kemafVoerzone (16) en een restafVoerzone (17). De slabladen van kroppen sla die met behulp van deze inrichting (1) ontkemd worden, kunnen via een geleidingsplaat (31) via de restafVoerzone (17) afgevoerd worden. Kernen van deze kroppen sla die met behulp van deze inrichting (1) ontkemd worden, kunnen dan weer via een andere geleidingsplaat (30) via de kemafVoerzone (16) afgevoerd worden. Om de kernen en de slabladeren gescheiden af te kunnen voeren, omvat de inrichting (1) in de loszone (R) een afVoerplaat (14). Deze afVoerplaat (14) is schamierbaar opgesteld ten opzichte van schamieras (15). In zijn rechter positie, (zoals afgebeeld in figuur 2) sluit deze afVoerplaat (14) de toegang tot de kemafVoerzone (16) af, en laat deze de toegang tot de restafVoerzone (17) vrij. Dit is de positie waarin de afVoerplaat (14) wordt gebracht bij ontkemen van kroppen sla die met behulp van de grijpmiddelen (5) tot in de loszone werden gebracht en in deze loszone vastgehouden worden boven de toegangen tot de restafvoerzone (17) en de kemafvoerzone (16). Door naar links scharnieren van de afvoerplaat (14) kan deze in een linker positie (gezien in figuur 2) gebracht worden, waarbij deze de toegang tot de restafvoerzone (17) afsluit en de toegang tot de kemafvoerzone (16) vrij laat. Dit is de positie waarin de afVoerplat (14) gebracht wordt na ontkemen van kroppen sla en nadat de slabladeren doorheen de toegang tot de restafvoerzone verdwenen zijn. Daarna dient enkel nog de kem losgelaten te worden en via de toegang tot de kemafvoerzone (16) en via de geleidingsplaat (30) in de kemafvoerzone (16) afgevoerd te worden. Zowel in zijn afgebeelde rechtse positie als in zijn niet-afgebeeld linkse positie is de afvoerplaat (14) schuin opgesteld naar de respectievelijke geleidingsplaten (30, 31) van de respectievelijke afvoerzone (16, 17) toe, om respectievelijk kernen en slabladeren te geleiden tot aan de geleidingsplaten (30,31).
Om een krop sla met behulp van de afgebeelde inrichting (1) te ontkemen, brengt een operator deze krop eerst in de laadzone (L) op een houdelement (11) aan, met zijn kem naar boven toe en gecentreerd ten opzichte van de met dit houdelement (11) corresponderende lichtstraal (13). De krop wordt daarna op dit houdelement (11) gehouden en door verplaatsen van de transportband (12) (in tegenwijzerzin gezien in figuur 2) naar de vastgrijpzone (G) gebracht. De grijpmiddelen (5) worden hierbij door verplaatsen van de grijp- en snijdbalk (28) tot boven het houdelement (11) met de hierop aangebrachte krop gebracht en naar beneden gebracht, tot waar de grijpmiddelen (5) de kem kunnen vastgrijpen. Het mes (2) bevindt zich hierbij in zijn eerste positie of wordt hierin gebracht vooraleer de grijpmiddelen (5) tot bij de krop zijn gebracht. De grijpmiddelen (5) worden naar hun grijppositie gebracht, waarbij de grijparmen (6) de kem van de krop vastgrijpen en zo de krop automatisch centreren. De krop wordt daarna naar de loszone (5) gebracht door naar boven brengen van de grijpmiddelen (5) en zijwaarts verplaatsen van de grijp- en snijdbalk (28). In deze loszone (5) is of wordt de afvoerplaat (14) in zijn eerste positie gebracht (rechter positie, gezien in figuur 2). Het mes (2) wordt in een draaibeweging omheen de grijpmiddelen (5) gebracht, waarbij dit zich tijdens deze draaibeweging verplaatst van zijn eerste positie, naar zijn tweede positie. Op deze manier wordt de kern losgesneden van de bladeren van de krop sla. De slabladeren vallen onder invloed van de zwaartekracht deels rechtstreeks doorheen de toegangsopening tot de restafvoerzone (17) op de geleidingsplaat (31) in deze restafvoerzone (17) en deels via de afVoerplaat (14). Onder deze geleidingsplaat (31) kan typisch een transportband opgesteld staan, waarop deze slabladeren verder vallen en afgevoerd worden weg van de inrichting (1). Daarna wordt de afVoerplaat (14) naar zijn tweede positie gebracht (naar links gescharnierd in figuur 2 gezien). Het mes (2) wordt terug naar zijn eerste positie gebracht en daarna worden de grijpmiddelen (5) geopend, waarbij de kern onder invloed van de zwaartekracht ofwel rechtstreeks doorheen de toegangsopening tot de kemafvoerzone (16) op de geleidingsplaat (30) in de kemafVoerzone (16), ofwel via de afVoerplaat (14). Onder deze geleidingsplaat (30) kan typisch een opvangbak opgesteld staan, waarin de kernen opgevangen worden. Indien een dergelijke opvangbak wordt gebruikt, dient deze regelmatig geledigd te worden, of vervangen te worden door een andere opvangbak. Daarna wordt de afVoerplaat (14) terug naar zijn eerste positie gebracht en worden de grijpmiddelen (5) terug met behulp van de grijp- en snijdbalk (28) tot in de vastgrijpzone (G) gebracht om een nieuwe krop sla vast te kunnen grijpen en daarna mee te kunnen brengen naar de loszone.

Claims (16)

  1. CONCLUSIES
    1. Inrichting (1) voor het ontkemen van een gewas met een kern, omvattende minstens één mes (2) voor het ontkemen van het gewas, dat roteerbaar is opgesteld rond een rotatieas (A) en verplaatsbaar is opgesteld, zodat een vrij uiteinde (3) van het mes (2) tijdens de rotatiebeweging van het mes (2) verplaatsbaar is tussen een eerste positie en een tweede positie, waarbij de tweede positie dichter bij de rotatieas (A) is dan de eerste positie en de eerste en de tweede positie zich volgens de richting van de rotatieas (A) op een tussenafstand ten opzichte van elkaar bevinden, met het kenmerk dat deze inrichting (1) grijpmiddelen (5) omvat, die verplaatsbaar zijn tussen een grijpstand voor het vastgrijpen van de kem en een open stand voor het loslaten van de kem en die verplaatsbaar zijn voor het verplaatsen van het gewas bij vastgrijpen van de kem en dat het mes (2) zo is opgesteld dat deze tijdens zijn rotatiebeweging omheen de grijpmiddelen (5) roteert.
  2. 2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de grijpmiddelen (5) zo zijn opgesteld dat deze voorzien zijn voor het van bovenuit vastgrijpen van een naar boven gerichte kem van een gewas en dat het mes (2) zo is opgesteld dat dit voorzien is voor het van bovenuit ontkemen van een met deze grijpmiddelen (5) via de kem vastgegrepen gewas.
  3. 3. Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de grijpmiddelen (5) minstens drie grijparmen (6) omvatten, die verspreid rond de rotatieas (A) zijn opgesteld, elk een vrij uiteinde (7) omvatten, en verplaatsbaar zijn tussen de grijpstand en de open stand van de grijpmiddelen (5), waarbij in de grijpstand hun vrije uiteinde (7) dichter bij de rotatieas (A) is dan in de open stand.
  4. 4. Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de grijpmiddelen (5) losmaakmiddelen (8, 9) omvatten voor het losmaken van een met de grijpmiddelen (5) in hun grijpstand vastgegrepen kern bij het verplaatsen van de grijpmiddelen (5) naar hun open stand toe.
  5. 5. Inrichting (1) volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de losmaakmiddelen (8, 9) tegenhoudelementen (9) omvatten, die zich in de open stand van de grijpmiddelen (5) minstens gedeeltelijk in een zone tussen de vrije uiteinden (7) van de grijparmen (6) en de rotatieas (A) uitstrekken en zich in de grijpstand van de grijpmiddelen (5) in een zone naast de vrije uiteinden (7) van de grijparmen (6) weg van de rotatieas (A) uitstrekken.
  6. 6. Inrichting (1) volgens conclusie 3 en 5, met het kenmerk dat elke grijparm (6) een ander genoemd losmaakmiddel (8) omvat dan de tegenhoudelementen (9), waarbij dit losmaakmiddel (8) zo verplaatsbaar is dat dit losmaakmiddel (8) tussen de grijpstand en de open stand van de grijpmiddelen (5) een verplaatsing maakt die minstens gedeeltelijk volgens de rotatie-as (A) verloopt.
  7. 7. Inrichting (1) volgens conclusie 6, met het kenmerk dat elke grijparm (6) schamierbaar is opgesteld ten opzichte van een scharnierpunt (23), dat is opgesteld tussen het vrije uiteinde (7) van deze grijparm (6) en het losmaakmiddel (8) van deze grijparm (6).
  8. 8. Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het mes (2) gebogen is uitgevoerd.
  9. 9. Inrichting (1) volgens conclusie 8, met het kenmerk dat minstens een deel van het mes (2), grenzend aan het vrije uiteinde (3) van dit mes (2) gebogen is volgens een cirkelboog en dat het mes (2) schamierbaar is opgesteld ten opzichte van een scharnierpunt (10) dat samenvalt met het middelpunt van de cirkelboog.
  10. 10. Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de inrichting (1) een houdelement (11) omvat voor het houden van het gewas, waarbij de grijpmiddelen (5) verplaatsbaar zijn naar dit houdelement (11) toe en weg van dit houdelement (11).
  11. 11. Inrichting (1) volgens conclusie 10, met het kenmerk dat de inrichting (1) een aanvoereenheid (12) omvat, waarbij het houdelement (11) deel uitmaakt van de aanvoereenheid (12).
  12. 12. Inrichting (1) volgens conclusie 2 en 11, met het kenmerk dat de inrichting (1) een lichtbron (32) omvat die boven de aanvoereenheid (12) is opgesteld, voor het genereren van een lichtstraal (13) voor het markeren van het middelpunt van het houdelement (11) wanneer dit zich onder de lichtbron (32) uitstrekt.
  13. 13. Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat deze inrichting (1) een kemafVoerzone (16) omvat voor het afVoeren van kernen van met de inrichting (1) ontkemde gewassen, via een toegang tot deze kemafVoerzone (16), een restafvoerzone (17) omvat voor het afVoeren van de rest van met de inrichting (1) ontkemde gewassen, via een toegang tot deze restafvoerzone (17) en een afschermelement (14) omvat, dat verplaatsbaar is tussen een eerste positie waarin dit afschermelement (14) de toegang tot de restafvoerzone (17) vrij houdt en de toegang tot de kemafVoerzone (16) afsluit en een tweede positie waarin dit afschermelement (14) de toegang tot de kemafVoerzone (16) vrij houdt en de toegang tot de restafvoerzone (17) afsluit.
  14. 14. Inrichting (1) volgens conclusie 12 en 13, met het kenmerk dat deze inrichting (1) een laadzone (L) omvat, waarin de aanvoereenheid (12) zich gedeeltelijk uitstrekt en waarin de lichtbron (32) boven de aanvoereenheid (12) is opgesteld, voor het laden van een gewas op het houdelement (11), met zijn kem naar de lichtbron (32) toe gericht, een vastgrijpzone (G) omvat, die zich naast de laadzone (L) uitstrekt, waarin de aanvoereenheid (12) zich gedeeltelijk uitstrekt en waarin de grijpmiddelen (5) samen met het mes (2) door verplaatsing positioneerbaar zijn, voor het vastgrijpen van de kem van een op het houdelement (11) geladen gewas met behulp van de grijpmiddelen (5), en een loszone (R) omvat, die zich naast de vastgrijpzone (G) uitstrekt, waarin de toegang tot de restafVoerzone (17) en de toegang tot de kemafvoerzone (16) zich uistrekken en waarin de grijpmiddelen (5) samen met het mes (2) door verplaatsing positioneerbaar zijn om met het mes (2) een met de grijpmiddelen vastgegrepen gewas te ontkemen.
  15. 15. Werkwijze voor het ontkemen van een gewas met een kem, met het kenmerk dat deze werkwijze de volgende stappen omvat: stap a. het vastgrijpen van de kem van het gewas; stap b. het aan zijn kem optillen van het gewas; stap c. het uitsnijden van de kem van het gewas, waarbij dit gewas enkel aan zijn kem is vastgegrepen en wordt stil gehouden.
  16. 16. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk dat dit gewas met behulp van een inrichting (1) volgens één van de conclusies 1 tot en met 14 wordt ontkemd, waarbij in stap a de kem wordt vastgegrepen met behulp van de grijpmiddelen (5) van de inrichting (1) door verplaatsen van de grijpmiddelen (5) naar de kem van het gewas toe en verplaatsen van de grijpmiddelen (5) van hun open stand naar hun grijpstand, in stap b, het gewas met behulp van deze grijpmiddelen (5) wordt opgetild, waarbij het gewas aan zijn kem is vastgegrepen met behulp van de grijpmiddelen (5) en in stap c de kem van het gewas wordt uitgesneden met behulp van het mes (2) van de inrichting (1) dat een rotatiebeweging maakt, waarbij het gewas aan zijn kern is vastgegrepen met behulp van de grijpmiddelen (5).
BE2013/0665A 2013-10-04 2013-10-04 Inrichting en werkwijze voor het ontkernen van een gewas met een kern BE1021018B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0665A BE1021018B1 (nl) 2013-10-04 2013-10-04 Inrichting en werkwijze voor het ontkernen van een gewas met een kern

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0665A BE1021018B1 (nl) 2013-10-04 2013-10-04 Inrichting en werkwijze voor het ontkernen van een gewas met een kern

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1021018B1 true BE1021018B1 (nl) 2014-12-18

Family

ID=49765193

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2013/0665A BE1021018B1 (nl) 2013-10-04 2013-10-04 Inrichting en werkwijze voor het ontkernen van een gewas met een kern

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1021018B1 (nl)

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0244387A2 (en) * 1986-04-30 1987-11-04 Progressive Food Engineering Ab Machine for hollowing vegetables or fruits
EP0419349A1 (fr) * 1989-09-21 1991-03-27 Societe Legumiere Du Cotentin Machine pour l'épluchage de salades
US5074203A (en) * 1988-08-05 1991-12-24 Ashlock Company Coring apparatus
US5277107A (en) * 1990-10-26 1994-01-11 Antonio Turatti Trimmer for vegetables including broccoli
EP1327393A1 (fr) * 2002-01-15 2003-07-16 Soleco Procédé et installation pour la préparation de têtes de salade

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0244387A2 (en) * 1986-04-30 1987-11-04 Progressive Food Engineering Ab Machine for hollowing vegetables or fruits
US5074203A (en) * 1988-08-05 1991-12-24 Ashlock Company Coring apparatus
EP0419349A1 (fr) * 1989-09-21 1991-03-27 Societe Legumiere Du Cotentin Machine pour l'épluchage de salades
US5277107A (en) * 1990-10-26 1994-01-11 Antonio Turatti Trimmer for vegetables including broccoli
EP1327393A1 (fr) * 2002-01-15 2003-07-16 Soleco Procédé et installation pour la préparation de têtes de salade

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2001482C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het verwijderen van een gewasdeel.
NL1040216C2 (en) Device and method for processing a pineapple.
US5577439A (en) Apparatus for pitting prunes or dates
NL1021463C2 (nl) Werkwijze voor het scheiden van rozetplanten.
HU222821B1 (hu) Eljárás és berendezés zöldségek torzsájának eltávolítására
WO1986001444A1 (fr) Installation de decoupage aux filets
BE1021018B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het ontkernen van een gewas met een kern
NL2003670C2 (nl) Messenslijpmachine.
US20090211462A1 (en) Peeler and Slicer Apparatus
WO2011123926A1 (en) Cutting apparatus for a produce corer
DK153993B (da) Fremgangsmaade og apparat til knaekning af aeg
EP0016892B1 (fr) Dispositif pour planter des plants en mottes ou en godets
NL1029748C2 (nl) Overdrachtseenheden.
EP0655891B1 (en) Core removal apparatus
US5249515A (en) Apparatus for extracting fruit juice from citrus fruits
NL1031378C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een hoes om een potplant.
NL1018768C2 (nl) Werkwijze voor het verwijderen van het hart uit een kool, en inrichting daarvoor.
NL1018273C2 (nl) Steksteekinrichting voor het steken van stekken.
NL2000367C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het in een substraat plaatsen van een van wortels voorzien gewas.
CN107438504A (zh) 批量式底部卸料旋转剥皮机
NL2028660B1 (en) Harvesting device
BE1029626B1 (nl) Inrichting voor het rooien van koolgroenten, in het bijzonder bloemkolen
NL1022206C2 (nl) Inrichting voor het aanbrengen van een hoes van folie-materiaal om een bundel langstelige gewassen.
BE1010863A6 (nl) Bloemkooloogstmachine.
CN219285155U (zh) 一种多品类自动切换的种子质量检测装置

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: AGRAFRESH BVBA; BE

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: INTOCON NV

Effective date: 20211206