<Desc/Clms Page number 1>
Korte aanduiding : Vloer, opgebouwd uit vloerplaten, welke onderling zijn verbonden met behulp van koppelelementen.
De uitvinding heeft betrekking op een vloer, opgebouwd uit aan elkaar grenzende vloerplaten, in het bijzonder betonplaten, welke nabij de hoeken daarvan in het vlak van de platen onderling zijn verbonden met behulp van koppelelementen. De uitvinding heeft voorts betrekking op een voor het samenstellen van een vloer bestemde vloerplaat, alsmede op een koppelelement voor het verbinden van deze vloerplaten voor het samenstellen van de vloer.
Vloeren van de voornoemde soort zijn algemeen bekend en worden bijvoorbeeld gebruikt voor opslagterreinen en als binnenvloeren in hallen en magazijnen of dergelijke.
Door de platen met elkaar te verbinden wordt een ongewenst onderling verschuiven van de platen voorkomen. Tevens treedt er door de onderlinge koppeling van de platen een betere belastingsopname van de vloer op daar een gedeelte van de belasting van elke plaat via de koppelelementen wordt overgedragen aan de naburige vloerplaten. Verder is het bij dergelijke vloeren, met in de plaatrichting onderling gekoppelde vloerplaten, mogelijk de naden tussen de vloerplaten met een kit of dergelijke vloeistofdicht af te dichten waarbij de koppelelementen verhinderen dat de afdichting later openscheurt.
Uit het Amerikaanse octrooischrift 4 169 688 is een vloer bekend, die is samengesteld uit kunststof vloerplaten, waarbij de vloerplaten in het vlak van de platen onderling zijn gekoppeld door middel van U-vormige koppelstukken, die grijpen in uitsparingen die aan de onderzijde van de platen zijn aangebracht en zieh dwars op de zijkanten van de platen uitstrekken. Daarnaast zijn de platen onderling gekoppeld door middel van koppelelementen, die in uitsparingen worden geschoven, die in de zijkanten van de
<Desc/Clms Page number 2>
platen bij de hoeken daarvan zijn aangebracht, waarna gaten dwars door de platen en het daarin opgenomen koppelelement worden geboord en vervolgens in deze gaten pennen worden aangebracht.
Een dergelijke wijze van koppelen heeft echter een aantal nadelen die vooral bij toepassing van grote en/of zware vloerplaten, zoals bijvoorbeeld betonplaten optreden. De U-vormige koppelstukken hebben het nadeel dat zij voorafgaand aan het leggen van de platen op hun plaats moeten worden gebracht, waardoor bij moeilijk te hanteren vloerplaten het gevaar bestaat dat de U-vormige koppelstukken door de te leggen plaat worden beschadigd, c. q. vervormd.
Het vervangen van een beschadigd koppelstuk levert aanmerkelijke problemen op doordat het koppelstuk reeds onder een vloerplaat is ingeklemd. Aangezien de te leggen vloerplaat het zieht op de koppelstukken grotendeels wegneemt, is het zelfs mogelijk dat de beschadiging van een koppelstuk onopgemerkt blijft en er geen koppeling tot stand wordt gebracht. De door het U-vormige koppelstuk overgedragen kracht veroorzaakt een hoge plaatselijke belasting op de plaatzijkant door de dwars op de zijkant van de plaat gerichte ligging van het koppelstuk. Hierdoor kan een gedeelte van een plaat ter plaatse van het koppelstuk afbreken tenzij additionele verstevigingsmaatregelen zijn getroffen. De koppelelementen, die de hoeken van de platen koppelen, kunnen uitsluitend worden aangebracht door het naar elkaar toe schuiven van de platen, hetgeen met zware platen moeilijk uitvoerbaar is.
Verder vergroot de combinatie van een verzwakking, door de op de hoeken aangebrachte uitsparingen, en de bij de hoeken werkzame belasting, door het bij de hoeken aangrijpen van het koppelelement, het gevaar dat de in het algemeen toch al kwetsbare hoek van de plaat afbreekt. Tenslotte moet voor het met pennen vastzetten van het hoekkoppelelement een aanzienlijke hoeveelheid werk worden verricht, terwijl voor het ongedaan maken van de koppeling bijzondere maatregelen zijn vereist.
De uitvinding beoogt in de eerste plaats een vloer te
<Desc/Clms Page number 3>
verschaffen, waarvan de samenstellende vloerplaten onderling stevig in hun vlak zijn gekoppeld met behulp van koppelelementen. Deze koppeling is met eenvoudige en derhalve goedkope middelen bij de montage van de vloer na het plaatsen van de vloerplaten snel, zeker en gemakkelijk tot stand te brengen en bij demontage van de vloer snel en gemakkelijk weer ongedaan te maken.
De uitvinding beoogt verder een vloer te verschaffen waarbij de krachten, die door de koppelstukken op de platen worden uitgeoefend, in de lengterichting van de zijkanten van de platen werken, waardoor nauwelijks gevaar bestaat voor het afbreken van een gedeelte van een plaat. Dit is van bijzonder voordeel voor vloeren, op te bouwen uit betonnen vloerplaten.
Voorts beoogt de uitvinding een vloer te verschaffen waarvan de naden vloeistofdicht kunnen worden afgedicht, waarbij de koppelelementen voorkomen dat de vloerplaten uit elkaar schuiven waardoor de afdichting ongedaan wordt gemaakt.
De vloer volgens de uitvinding wordt daartoe daardoor gekenmerkt, dat het koppelelement een aantal benen omvat, welke zieh uitstrekken in de richting van de van de hoeken uitgaande zijkanten van de vloerplaten, en waarvan de vrije uiteinden zijn voorzien van dwars op de lengterichting van het betreffende been gerichte uitsparingen of uitstulpingen, die aangrijpen op bijbehorende uitstulpingen of uitsparingen die zijn aangebracht aan de zijkanten van de vloerplaten.
Bij de vloer volgens de uitvinding wordt bereikt dat, na het plaatsen van de vloerplaten, die uiteraard velerlei vormen kunnen hebben zoals vierkant, rechthoekig, driezes-en achthoekig, op eenvoudige wijze koppelelementen van boven kunnen worden aangebracht en dat de door de koppelelementen in het vlak van de platen uitgeoefende krachten langs de plaatzijkanten werken. Verder is het, vooral bij de bekende betonplaten die langs de zijkanten zijn voorzien van een metalen rand, eenvoudig mogelijk de metalen rand te
<Desc/Clms Page number 4>
voorzien van uitstulpingen waarop de koppelelementen kunnen aangrijpen.
In een voorkeursuitvoeringsvorm is het been van een koppelelement aan het vrije uiteinde daarvan voorzien van een of meer naar de zijkanten van de platen gerichte nokken. Door deze nokken met enige speling (bijvoorbeeld 1 mm) op de aan de plaatzijkant aangebrachte uitstulpingen te laten aangrijpen, kan dit koppelelement zeer eenvoudig worden gemonteerd. Veelal zal het daarbij wenselijk zijn, het koppelelement te ondersteunen door een op de plaatzijkant aangebracht steunorgaan, zodat wordt voorkomen dat het koppelelement in de naad tussen de platen wegzakt.
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm is het been van een koppelelement aan zijn vrije uiteinde voorzien van een of meer dwars op het vlak van de platen gerichte nokken. Dit heeft het voordeel dat het koppelelement dat op een langs de plaatzijkant aangebracht uitsteeksel aangrijpt ook door dit uitsteeksel wordt ondersteund zodat daartoe geen extra voorzieningen nodig zijn.
In een volgende voorkeursuitvoeringsvorm is het been van een koppelelement voorzien van een in de lengterichting van dat been verstelbare nok. Op deze wijze kan een eventuele correctie plaatsvinden van de afstand tussen de nokken om zo ondanks optredende fabricage-of plaatsingstoleranties een stevige koppeling tot stand te kunnen brengen.
Met voordeel is het been van een dergelijk koppelelement voorzien van schroefdraad en wordt de verstelbare nok gevormd door een op het been draaibare moer. De benen van dit koppelelement kunnen bijvoorbeeld bestaan uit draadstangen waarop vierkante moeren zijn aangebracht welke zodanige afmetingen hebben dat de moeren, indien het koppelelement tussen de platen is gebracht, niet meer kunnen draaien.
Voor het koppelen van vloerplaten met ten minste één rechte hoek omvat het koppelelement een aantal haaks op elkaar gerichte benen.
In een voorkeursuitvoeringsvorm is een dergelijk
<Desc/Clms Page number 5>
koppelelement kruisvormig, met vier benen. Hiermee kunnen bijvoorbeeld rechthoekige vloerplaten snel tot een samenhangende vloer worden gekoppeld, op die plaatsen waar vier plaathoeken samenkomen.
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm is het koppelelement T-vormig met drie benen. Met dit koppelelement kunnen de langs de rand van een vloer liggende rechthoekige vloerplaten worden gekoppeld. In de praktijk zijn het juist deze platen die het sterkst de neiging hebben om uit elkaar te schuiven.
Op voordelige wijze bestaat het koppelelement uit twee langwerpige delen, die elk twee benen bevatten en in het middengebied zijn voorzien van middelen voor het onderling koppelen van de beide delen. Een dergelijke uitvoeringsvorm maakt een eenvoudige fabricage van het koppelelement mogelijk. Voorts neemt deze uitvoeringsvorm bij opslag minder ruimte in en is zij eenvoudig aan te brengen.
In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de vloerplaten, aan een zijkant daarvan, voorzien van symmetrisch ten opzichte van het middenloodvlak van de plaat nabij de hoeken geplaatste uitsteeksels, die zijn ingericht voor het ondersteunen en het hierop aangrijpen van een koppelelement. Na het aanbrengen van de koppelelementen kunnen de naden tussen de vloerplaten worden afgedicht met een vulmateriaal, zoals een kit, beton, asfalt of dergelijke voor het vloeistofdicht afsluiten van de naad.
Het uitsluitende recht strekt zieh mede uit over koppelelementen en vloerplaten, welke bestemd zijn voor het samenstellen van een vloer volgens de uitvinding.
Er wordt opgemerkt dat in deze beschrijving voor de eenvoud het begrip vloerplaat wordt gebezigd, maar dat daaronder mede dient te worden verstaan : goten, opsluitbanden, leidingkanalen, enz.
De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin :
Fig. 1 een schematisch bovenaanzicht van een deel van een vloer met eerste en tweede uitvoeringsvormen van kop-
<Desc/Clms Page number 6>
pelelementen volgens de uitvinding toont ;
Fig. 2 een dwarsdoorsnede van de vloer volgens fig. 1 langs de lijn II-II in fig. 1 toont ;
Fig. 3 een perspectivisch aanzicht van een derde uitvoeringsvorm van een koppelement toont ;
Fig. 4 een dwarsdoorsnede van een vierde uitvoeringsvorm van een koppelelement toont ;
Fig. 5 een vijfde uitvoeringsvorm van een koppelelement toont ;
Fig. 6 een zesde uitvoeringsvorm van een koppelelement toont ;
Fig. 7 een perspectivisch aanzicht toont van een deel van een vloer, waarbij één vloerplaat is weggelaten en de platen zijn gekoppeld met behulp van een zevende uitvoeringsvorm van een koppelelement ;
Fig. 8 een schematisch bovenaanzicht van een deel van een vloer met een achtste uitvoeringsvorm van een koppelelement toont ; en
Fig. 9 een schematisch bovenaanzicht van een deel van een vloer, opgebouwd uit vloerplaten volgens een verdere uitvoeringsvorm, toont.
Fig. 1 toont een gedeelte van een vloer, opgebouwd uit platen 1. De platen 1 zijn onderling nabij de hoeken 5 daarvan gekoppeld met behulp van een kruisvormig koppelelement 10. Hierbij grijpen de op de benen 12 van het koppelelement 10 aangebrachte nokken 14 aan op bijbehorende nokken 7, die op de zijkanten 3 van de platen 1 zijn aangebracht. De in het bovenste gedeelte van de tekening weergegeven platen vormen de begrenzing van de vloer. Om het uiteen schuiven van deze platen te voorkomen, zijn deze middels een T-vormig koppelelement 16 met elkaar verbonden.
Hier grijpen de op de benen 19,20, 20', aangebrachte nokken 18 aan op de nokken 7 van de beide vloerplaten 1.
Hierbij dient te worden opgemerkt, dat het been 19 aan beide langs de plaatzijkanten gelegen zijden, is voorzien van nokken 18, terwijl de benen 20, 20'slechts aan een
<Desc/Clms Page number 7>
zijde van nokken 18 zijn voorzien.
Zoals fig. 2 duidelijk toont, zijn op de zijkanten van de platen 1, rustend op een ondergrond 11, bijvoorbeeld een zandbed, onder de nokken 7 steunvlakken 9 aangebracht om te voorkomen dat het koppelelement 10 in de naad tussen de platen wegzakt.
Tevens wordt in fig. 2 een aan een uiteinde van een been 12 aangebrachte neus 12a getoond, welke neus minder hoog is dan het been 12 en het aldus eenvoudig mogelijk maakt met een op het steunvlak 9 steunende koevoet 12b het koppelelement 10 plaatselijk op te lichten uit de in fig. 2 getoonde positie.
Fig. 3 toont een T-vormig koppelelement 22 met drie benen 23,24, 25, welke resp. zijn voorzien van nokken 27, 28,29. Zoals in fig. l is getoond, wordt een T-vormig koppelelement met name gebruikt voor het verbinden van langs de rand van een vloer gelegen platen. In de figuur is de breedte van de benen 24,25 de helft van de breedte van het been 23. Hierdoor kan de rand van de vloer dicht tegen bijv. een opsluitband aansluiten.
Het toepassen van dergelijke koppelelementen, waarbij de nokken dwars op het vlak van de platen zijn gericht, maakt het mogelijk de plaatzijkanten dicht aan elkaar te laten grenzen, zonder dat de stevigheid van de benen van het koppelelement vermindert.
Het koppelelement volgens fig. 4 is evenals het koppelelement in fig. 3 T-vormig. Het been 31 van het koppelelement 30 is echter voorzien van een verstelbare nok 32. Deze nok 32 kan in lengterichting langs het been 31 worden versteld door middel van een sleufgat 34 in het been en de bout 36, welke met een veerring 35 voor het borgen van de verbinding tussen de nok 32 en de bout 36 is gemonteerd.
In fig. 5 bestaat het koppelelement 40 uit twee draadstangen 41, 42, welke in het midden aan elkaar zijn bevestigd, bijvoorbeeld door middel van lassen. Op de draadstangen 41,42 zijn aan beide uiteinden moeren 44 aangebracht. Deze vierkante moeren vormen de nokken waarmee dit koppel-
<Desc/Clms Page number 8>
element 40 op uitstulpingen aan de zijkanten van de vloerplaten kan aangrijpen. Bij een geschikte keuze van de afmetingen van de moeren 44, kan worden bereikt dat deze, in gemonteerde toestand van het koppelelement, door de zijkanten van de platen worden ingesloten, zodat de moeren vanzelf tegen lostrillen zijn geborgd.
In fig. 6 is een koppelelement 50 getoond, dat bestaat uit twee langwerpige delen 51,52, die elk aan hun beide uiteinden zijn voorzien van nokken 54. Tevens is in beide langwerpige delen 51,52, in het middengebied, een uitsparing 56, resp. 57 aangebracht, waardoor de beide delen 51, 52 op elkaar kunnen worden geschoven. Op deze wijze wordt een kruisvormig koppelelement verkregen, dat op de wijze zoals getoond in fig. 1 kan worden toegepast.
In fig. 7 is een deel van een vloer volgens de uitvinding getoond, waarbij een plaat is verwijderd. Voor de duidelijkheid is het kruisvormige koppelelement 80, opgebouwd volgens het reeds in fig. 3 getoonde principe met dwars op het vlak van de platen gerichte nokken, gedeeltelijk in doorsnede getekend. De betonnen vloerplaten 70 zijn voorzien van een metalen rand 72. Op deze metalen rand zijn uitsteeksels 76 gelast en wel zodanig dat deze symmetrisch ten opzichte van het middenloodvlak van de plaat nabij de hoeken liggen. De vloerplaten 70 zijn met elkaar gekoppeld door middel van koppelelement 80. De benen 82 van het kruisvormige koppelelement 80 zijn voorzien van nokken 84. In gemonteerde toestand grijpen deze nokken 84 aan op de uitsteeksels 76, hierbij wordt het koppelelement 80 tevens ondersteund door de uitsteeksels 76.
Op de metalen randen 72 van de platen 70 zijn tevens langsbalken 74 aangebracht. De balken 74 van aan elkaar grenzende platen 70 sluiten dicht op elkaar aan. Hierdoor wordt bereikt dat de naden tussen de platen 70 kunnen worden afgedicht, bijvoorbeeld met kit 90, waarbij de langsbalken 74 voorkomen dat het kit 90 in de naden tussen de platen wegzakt. In de figuur is het afdichtmiddel 90 slechts gedeeltelijk weergegeven, in de praktijk zijn de naden volledig afge-
<Desc/Clms Page number 9>
dicht en zijn ook de koppelelementen met afdichtmiddel afgedekt. Het afdichtmiddel 90 vormt daardoor tevens een borging van het koppelelement 80. In de figuur is voorts te zien dat er tussen het uitsteeksel 76 en de langsbalken 74 een groef 78 is gevormd.
Deze groef 78 kan worden gebruikt om de platen in vertikale richting ten opzichte van elkaar te fixeren door een spie in twee aan elkaar grenzende groeven 78 aan te brengen. Het zal duidelijk zijn, dat een koppeling van de vloerplaten 70 ook tot stand kan worden gebracht met behulp van een koppelelement van de soort van koppelelement 10, zoals getoond in fig. 1 en 2.
In fig. 8 is een deel van een vloer weergegeven, welke is opgebouwd uit twee verschillende uitvoeringen van vloerplaten 90 en 92. De vloerplaten 90 zijn nabij de hoeken voorzien van nokken 95, terwijl de vloerplaten 92 geen nokken hebben. Door de vloerplaten 90 te verbinden met koppelelementen 96 worden de vloerplaten 92 in hun vlak ingesloten en gefixeerd. De koppelelementen 96 grijpen hiertoe met de op elk been 97 aangebrachte nok 98 aan op de nokken 95 van de vloerplaten 90. Aldus wordt een stevige verbinding tot stand gebracht terwijl de naad tussen de platen smal kan zijn.
De naden tussen de vloerplaten kunnen nog smaller worden uitgevoerd indien een vloer wordt toegepast zoals weergegeven in figuur 9. De vloerplaten 100 zijn voorzien van nokken 102 welke zodanig zijn geplaatst, dat de nokken van een plaat grenzen aan de zijkanten van de aangrenzende platen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de platen identiek zijn, hetgeen de montage vergemakkelijkt. Voor het verbinden van de platen wordt een koppelelement 105 gebruikt (slechts een koppelelement is weergegeven) welke in principe overeenkomt met het koppelelement 80 uit figuur 7.