BE1003533A3

BE1003533A3 - Werkwijze en inrichting voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines.

Info

Publication number: BE1003533A3
Application number: BE8901057A
Authority: BE
Original assignee: Picanol Nv
Priority date: 1989-10-04
Filing date: 1989-10-04
Publication date: 1992-04-14
Also published as: US5040570A; EP0421970A1

Abstract

Werkwijze voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines, meer speciaal bij een weefproces van het type waarbij een afvallint (11) wordt gevormd dat op een afvalspoel (13) wordt gewikkeld, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze er hoofdzakelijk in bestaat dat minstens een gedeelte van het bij het weefproces gevormde stof en/of afval tussen het afvallint (11) wordt gewikkeld.

Description

Werkwijze en inrichting voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines.
EMI1.1
--------------------------------------------------------- Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines.

Het is bekend dat bij weefmachines een relatief grote stofontwikkeling ontstaat. Traditioneel wordt het stof bij weefmachines verzameld door middel van afzuiginstallaties die het stof opzuigen en tot in een stofbak of recipient brengen, bijvoorbeeld zoals beschreven in het DE 2. 063. 521. Deze werkwijze vertoont het nadeel dat het stof in niet gekomprimeerde vorm wordt opgeslagen, waardoor vrij vlug aen groot volume stof ontstaat, waardoor de voornoemde recipiënten zeer frekwent dienen geledigd te worden.

Een oplossing om een grotere hoeveelheid stof in een recipiënt te verzamelen is bekend uit het US 4. 532. 860, waarbij de recipiënt is voorzien van een vlottend deksel dat het in de recipiënt toegevoerde stof samendrukt.

Alhoewel zulke recipient minder frekwent dient geledigd te worden, blijft het nadeel bestaan dat het gebruik van een recipient noodzakelijk is. Bovendien is de samendrukking van het in de recipiënt toegevoerde stof nog steeds relatief gering.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines, meer speciaal bij weefmachines waarbij een afvallint wordt gevormd dat op een afvalspoel wordt gewikkeld, die de voornoemde nadelen niet vertonen, m. a. w. waarbij voor het verzamelen van het stof geen klassieke recipiënt meer noodzakelijk is en waarbij het stof en eventuele afval op zeer kompakte wijze wordt verzameld.

Tot dit doel betreft de uitvinding een werkwijze voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines, meer speciaal bij een weefproces van het type waarbij een afvallint wordt gevormd dat op een afvalspoel wordt gewikkeld, met als kenmerk dat de werkwijze er hoofdzakelijk in bestaat dat minstens een gedeelte van het bij het weefproees gevormde stof en/of afval tussen het

afvallint wordt gewikkeld. Hiertoe wordt het stof en dergelijke in de weefmachine op welbepaalde plaatsen opgezogen en vervolgens met het afvallint in kontakt gebracht, bijvoorbeeld door het stof hierop te blazen, zodanig dat het met het afvallint wordt meegevoerd en tussen het afvallint wordt gewikkeld. Gezien de spanning waarmede het afvallint op de afvalspoel wordt gewikkeld wordt het stof optimaal samengedrukt.

Bij voorkeur wordt hierbij gebruik gemaakt van een afvalspoel die voorzien is van een vrijwel gesloten behuizing, zodanig dat het stof dat zieh niet onmiddellijk op het afvallint vasthecht, zieh onderaan in de door de behuizing omsloten ruimte opstapelt tot het kontakt maakt met het opgewikkelde afvallint en zodoende mede tussen het afvallint wordt gewikkeld en samengedrukt.

De huidige uitvinding heeft eveneens betrekking op een inrichting om de werkwijze te verwezenlijken, waarvan de opbouw in de gedetailleerde beschrijving is uiteengezet.

Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen zijn hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding

beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een weefmachine weergeeft die van een inrichting volgens de uitvinding is voorzien ; figuur 2 een zieht weergeeft volgens pijl F2 in figuur 1 ; figuren 3 en 4 een variante van de inrichting weer- geven meer speciaal voor zichten overeenkomstig aan de doorsneden volgens lijnen III-III en IV-IV in figuur 1.

In figuur 1 is een weefmachine weergegeven die is uitgerust met een inrichting 1 volgens de uitvinding. Als algemeen bekende onderdelen zijn in figuur 1 tevens het riet 2, de kettingdraden 3, de gaap 4, het geproduceerde weefsel 5 en de doekboom 6 aangeduid.

Zoals weergegeven in figuur 2 kunnen naast de klassieke kettingdraden 3 een aantal vangdraden 7 zijn voorzien, dit teneinde de inslagdraden 8, nadat ze in de gaap 4 zijn ingebracht, bij hun uiteinden 9 vast te houden. De vangdraden 7 bevinden zieh op een welbepaalde afstand D van de ketting 3, een en ander zodanig dat de inslagdraden 8 tussen de normale kettingdraden 3 en de vangdraden 7 allen op gelijke'lengte kunnen worden afgesneden door middel van een afvalschaar 10.

Hierbij ontstaat een afvallint 11 dat op bekende wijze, door middel van de nodige geleidingen 12, naar een afvalspoel 13 wordt geleid, waar her, met een konstante spanning wordt opgewikkeld.

Verder zijn in figuur 1 een aantal middelen weergegeven om stof en eventuele afval op te nemen, die bij voorkeur bestaan uit een aantal zuigmonden. Bij wijze van voorbeeld is hiertoe in figuur 1 een zuigmond 14 weergegeven die naast het uiteinde van de gaap 4 is opgesteld, alsmede een zuigmond 15 die zieh onderaan de weefmachine bevindt.

De zuigwerking kan op verschillende principes berusten.

Zoals weergegeven in figuur 2 wordt de zuigwerking in de zuigmond 14 verkregen door middel van het aanzuigeffekt van een luchtstroom die via een op een persluchtbron 16 aangesloten toevoerkanaal 17 onder hoek in de zuigmond 14 uitmondt. Hierbij wordt opgemerkt dat de zuigmond 14 het stof opvangt dat mee door de gaap 4 wordt getransporteerd, alsmede bedoeld is om afval, zoals foutieve inslagdraden die terug uit de gaap dienen verwijderd te worden, op te vangen.

Da voornoemde zuigmond 15 is, zoals schematisch is afgebeeld in figuur 1, op een klassieke zuiginrichting 1a aangesloten.

Bij da tot nu toe bekende uitvoeringen wordt het aan de zuigmonden 14 en 15 opgezogen stof via een leiding naar een recipiënt geleid, waar het stof en eventuele afval opgevangen wordt, dit met de nadelen zoals beschreven in de inleiding.

Volgens de huidige uitvinding wordt aan deze nadelen een oplossing geboden doordat het aan de zuigmonden, in dit geval de zuigmonden 14 en 15, opgezogen stof en afval tussen het afvallint 11 wordt gewikkeld. Hiertoe vertoont de inrichting 1 volgens de uitvinding een of meerdere bij voorkeur flexibele leidingen 19 om het stof of afval van de zuigmonden 14 en 15 naar de afvalspoel 13 te voeren, alsmede middelen, zoals een blaasopening 20 aan het uiteinde van de voornoemde leiding 19 om het stof ter hoogte van de afvalspoel 13 met het afvallint 11 in kontakt te brengen, zodanig dat het stof tussen het afvallinb wordt gewikkeld en samengedrukt.

Zoals weergegeven in de uitvoeringsvorm van figuren 3 en 4 kan rond de afvalspoel 13 een behuizing of deksei 21 worden voorzien, zodanig dat eventueel ronddwarrelend stof

22 tussen de flenzen 23 van de afvalspoel 13 aanwezig blijft.

Zoals weergegeven in figuur 4 stapelt hat siof 22 zieh onderaan in de gevormde ruimte op, zulks tot het in kontakt komt met het opgewikkelde afvallint 11, met als gevolg dat het meegevoerd wordt en uiteindelijk ook tussen het afvallint wordt gewikkeld.

De voornoemde blaasopening 20 bevindt zieh bij voorkeur boven de afvalspoel 13 en is naar het afvallint 11 toe gericht.

Indien gebruik wordt gemaakt van een gesloten behuizing 21 . is het niet strikt noodzakelijk dat het stof en/of afval op het afvallint 11 wordt geblazen. Het volstaat dat het stof en/of afval in de behuizing 21 wordt gebracht.

Zoals weergegeven in figuur 4 is de leiding 19 tussen de zuigmond 14 en de afvalspoel 13 bij voorkeur telescopisch uitgevoerd, bijvoorbeeld. doordat het flexibele gedeelte 24 van deze leiding vrij verschuifbaar is in een buisvormig gedeelte 25. Het buisvormige gedeelte is nabij zijn uiteinde dat zieh tegenoverliggend aan de blaasopening 20 bevindt aan een scharnierpunt 26 opgehangen, één en ander zodanig dat dit gedeelte 25 nabij de blaasopening 20 door

zijn eigen gewicht steeds op het opgewikkelde afvallint 11 rust, waardoor de blaasopening 20 permanent hiertegen wordt gepresenteerd ongeacht de wikkeldiameter.

De voornoemde teleskopische werking laan toe dat de zuigmond 14 kan ingesteld worden in funktie van de gewenste weefbreedte, bijvoorbeeld doordat de in figuur 2 weergegeven schroeven 27 worden losgezet, zodat de steun 28 met de hieraan bevestigde zuigmond 14 kan worden verschoven in een sleuf 29.

De middelen om de afvalspoel 13 aan te drijven kunnen van willekeurige aard zijn. Volledigheidshalve wordt een voorbeeld in figuur 3 afgebeeld waarbij de aandrijving
EMI8.1
gebeurt door middel van een motor 30 en een slipkoppeling CD 31, waarbij de motor vlugger draait dan voor het opwikkelen van het afvallint 11 verreist is, zodanig dat permanent een trekkracht op het afvallint 11 wordt uitgeoefend.

Het is duidelijk dat het stof en afval 22 op een willekeurige plaats aan het afvallint 11 kan worden toegevoerd. Alhoewel het meest voor de hand liggend is dat dit ter hoogte van de afvalspoel 13 gebeurt is het niet uitgesloten dat dit ook zou kunnen gebeuren alvorens de opwikkeling plaatsvindt.

Volgens een variante kan het stof onder het afvallint 11, meer speciaal tussen het op de afvalspoel lopende gedeelte en de reeds opgewikkelde noeveeiheid worden geblazen.

Het is duidelijk dat weefmachines naast de voornoemde inrichting 1 ook nog klassieke recipiënten voor het
EMI9.1
opvangen van stof kunnen bezitten.

CD De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijze en inrichting voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

Konklusies. EMI10.1 ----------- 1.-Werkwijze voor het verzamelen van stof en afval bij weefmachines, meer speciaal bij een weefproces van het type waarbij een afvallint (11) wordt gevormd dat op een afvalspoel (13) wordt gewikkeld, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze er hoofdzakelijk in bestaat dat minstens een gedeelte van het bij het weefproces gevormde stof en/of afval tussen het afvallint (11) wordt gewikkeld.

2.-Werkwijze volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat het stof en afval (22) in kontakt wordt gebracht met het afvallint (11), wordt meegevoerd en tussen dit afvallint (11) wordc gewikkeld.

3. - Werkwijze volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat hel stof en afval (22) op het afvallint (11) wordt geblazen.

4.-Werkwijze volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde stof en afval (22) in de weefmachine wordt opgezogen.

5.-Werkwijze volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het stof en afval (22) met het <Desc/Clms Page number 11> EMI11.1 afvallint (11) in kontakt wordt gebracht ter hoogte van de c2 afvalspoel (13).

6.-Werkwijze volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het stof en afval (22) met het afvallint (11) in kontakt wordt gebracht door het afvallint (11) in een vrijwel gesloten ruimte op te wikkelen, en het stof en afval (22) in deze ruimte toe te voeren.

7.-Werkwijze volgens konklusie 6, daardoor gekenmerkt dat het stof en afval (22) aan de bovenzijde van de afvalspoel (13) wordt toegevoerd.

8. - Werkwijze volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het afvallint (11) onder spanning wordt opgewikkeld.

9.-Inrichting voor het verwezenlijken van de werkwijze volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat zij bestaat in de kombinatie van een afvalspoel (13) om een afvallint (11) op te wikkelen ; middelen om de afvalspoel (13) aan te drijven ; middelen om het stof en afval (22) op te nemen ; minstens een leiding (19) om het opgenomen stof en afval naar de afvalspoel (13) te voeren ; en middelen om het stof en afval (22) ter hoogte van de afvalspoel (13) met het <Desc/Clms Page number 12> afvallint (11) in kontakt te brengen zodanig dat het stof en afval (22) tussen het afvallint (11) wordt gewikkeld.

10.-Inrichting volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat de middelen om het stof an afval (22) op te nemen bestaan uit minstens een zuigmond (14, 15).

11.-Inrichting volgens konklusie 10, daardoor gekenmerkt dat de middelen om het stof en afval (22) op te nemen bestaan uit minstens een zuigmond (14) die aan het uiteinde van de gaap (4) is opgesteld.

12.-Inrichting volgens konklusie 11, daardoor gekenmerkt dat de zuigmond (14) aan het uiteinde van de gaap (4) volgens de weefbreedte verstelbaar is.

13. - Inrichting volgens konklusie 12, daardoor gekenmerkt dat de leiding (19) om het stof van de zuigmond (14) naar de afvalspoel (13) te voeren flexibel is of minstens een flexibel gedeelte (24) vertoont. EMI12.1

14.-Inrichting volgens konklusie 12 of 13, daardoor gekenmerkt da de leiding (19) tussen de zuigmond (14) en de afvalspoel (13) teleskopisch in-en <Desc/Clms Page number 13> uitschuifbaar is.15.-Inrichting volgens een der konklusies 9 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de leiding (19) tussen de middelen om het stof en afval (22) op te nemen en de afvalspoel (13) aan haar uiteinde een scharnierbaar gedeelte (25) vertoont dat bij een uiteinde op de opgewikkelde rol afvallint (11) rust.

16. - Inrichting volgens een der konklusies 9 tot 15, daardoor gekenmerkt dat de afvalspoel (13) is voorzien van een afsluitdeksel of behuizing (21) die zieh vrijwel volledig rond de afvalspoel (13) uitstrekt.

17.-Inrichting volgens één der konklusies 9 tot 16, daardoor gekenmerkt dat de middelen om het stof en de afval (22) ter hoogte van de afvalspoel (13) met het afvallint (11) in kontakt te brengen hoofdzakelijk bestaan uit een aan het uiteinde van de leiding (19) voorziene blaasopening (20) die naar het afvallint (11) toe is gericht.

18.-Inrichting volgens konklusie 17, daardoor gekenmerkt dat de blaasopening (20) aan de bovenzijde van de afvalspoel (13) is gesitueerd en blaast volgens de richting van de draaizin van de afvalspoel (13). <Desc/Clms Page number 14> EMI14.1

19.-Inrichting volgens een der konklusies 9 tot 18, daardoor gekenmerkt dat de middelen om de afvalspoel (13) aan te drijven een slipkoppeling (31) vertonen die toelaat dat de afvalspoel (13) met een permanente kracht in de opwikkeling van het afvallint (11) voorziet.