[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

zwik

Uit WikiWoordenboek
  • zwik
  • [1] [2] Leenwoord uit Middelhoogduits zwic nagel, plug (= Duits Zwecke nagel, houten pin). In de oudere spelling swick, in de betekenis van “houten pin (in een vat, waarmee vloeistof uit het gat getapt kan worden) voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573. [1] [2] [3] [4]
    • Ook als onderdeel van de heildronk (gespeld als) swick swack, voor het eerst aangetroffen in 1612, zie vindplaats hieronder.
  • [2] Vernoemd naar de wigvormige gelijkenis, vergelijk Duits Zwickel, afgeleid van Middelhoogduits zwic.
  • [3] Vernoemd naar de gelijkenis.
  • [4] Naamwoord van handeling van het werkwoord zwikken “‘buigen, waggelen, verbuigen, verstuiken.
  • [5] [6][7] Voor het eerst aangetroffen in het Bargoens [5], zwik(je) in de betekenis van ‘een slag (bij kaartspel)’ (1897). Later ook in de figuurlijke betekenis van "een groot aantal”, spullen. Mogelijk een toespeling op de heildronk: „Zwik zwak” [1.1].
enkelvoud meervoud
naamwoord zwik zwikken
verkleinwoord zwikje zwikjes

de zwikm

  1. (kuiperij) een houten pin waarmee een zwikgat afgedicht kan worden
    1. (pregnant) ~ zwak: Proost!
     - ‘Dat is niet kwaad gedacht,’ zeide ik, hopende op deze wijze de zaak best te sussen: ‘geef dan een glaasje brandewijn, vrijster! en laat er niet meer over de questie gesproken worden. Zwik!’ zeide ik, mijn mond aan het zoopje zettende, dat Mientje mij bracht en het daarna aan Andries toestekende.
    - ‘Zwak!’ zeide deze, het glas ledigende: ‘en ik wensch je toe dat je nooit meer in mijn vaarwater komen meugt.’
    [6]
     Nou goelicke Giertje, ick selt so louter as een held // klaren. Swick.
    Giertje: Swack, een half bier in iou sack.
    [7]
  2. (bouwkunde) hoekstuk tussen een cirkel en de rechthoekige omlijsting hiervan
     Sporen van pinakels op de aanzetten. Van de transeptgevels bevat de zuidelijke een versierde poort (midden-XV) met korfboog, waarboven een geprofileerde spitsboog; het boogveld is in drie vakken verdeeld, waarin traceeringen en lijst met bladornament. In de zwikken is een boogfries en op den spitsboog zijn hogels. Het geheel is besloten tusschen twee stijlen, elk met twee beeldnissen met draagsteen en baldakijn.[8]
  3. (verouderd) penis
     Tis noch niet langh e leen dat Dirredomdeyne van een leelicke Vryer een moye Keurs kreegh, Om dat sy heur oxhooft tot sijn swickje wat e lient hadt[9]
  4. het zwikken (van een lichaamsdeel), verstuiking
  5. (kaartspel) winnende slag van drie gelijke kaarten (bijv. drie boeren of drie azen)
     Men is ten onzent graag bereid een puik harmonie-orkest of zelfs een zwik buitenlandse blazers te engageren, maar de hoge kosten daarvoor worden deels gedekt door de drankopbrengst.[10]
  6. (figuurlijk) (informeel) aanzienlijke hoeveelheid, een groot aantal (van bij elkaar horen voorwerpen, artikelen, mensen e.d.)
    • een zwik artikelen 
     Men is ten onzent graag bereid een puik harmonie-orkest of zelfs een zwik buitenlandse blazers te engageren, maar de hoge kosten daarvoor worden deels gedekt door de drankopbrengst.[10]
  7. (figuurlijk) (informeel) vnl. verkleinwoord spullen, mikmak, zooitje
    • Neem dat hele zwikje maar weer mee. 
     - Wat een bènde, zei ze.
    - Ja, - zei de vrouw. - Dat is zo usance, bij een verhuizing.
    Het kind trok misprijzend de smalle neus op.
    - En moet dat allemaal mee? informeerde ze.
    - Natuurlijk! zei de vrouw. - Ik laat al een nele zwik achter!
    [11]

zwik

  1. (figuurlijk) (verouderd) wankel (allitererend met zwak)
     Wat vogels zingen daar alle engelse koralen
    met hunne kelen na! Hoe welig hangt dit ooft!
    Hoe zwik deez' muskadel! D' oranjeboom belooft
    den mond verkwikkend sap, men ziet het vee gedijen
    bij keur van geurig kruid en duizend lekkernijen.
    [12]
vervoeging van
zwikken

zwik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwikken
    • Ik zwik. 
  2. gebiedende wijs van zwikken
    • Zwik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwikken
    • Zwik je? 
86 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[13]
  1. Christoffel Plantijn
    “Thesaurus Theutonicae linguae; Schat der Neder-duytscher spraken” (1573), Antwerpen
  2. "zwik" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3. zwik op website: Etymologiebank.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron
    Michiel de Vaan
    “Etymologie: zwik” (14 januari 2016) op neerlandistiek.nl
  5. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron
    J.G.M. Moormann
    Bron 32. De Boeventaal (1906 [C IX]) in:
    Nicoline van der Sijs (ed.)
    De geheimtalen (2002), L.J. Veen, Amsterdam / Antwerpen, p. 511 op dbnl.org op Wikipedia
  6. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron
    J. van Lennep
    “De lotgevallen van Ferdinand Huyck” (1840), P. Meijer Warnars, Amsterdam, p. 29-30 op dbnl.org op Wikipedia
  7. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron
    G.A. Bredero
    Klucht vande koe (1612) in:
    Jo Daan (ed.)
    Kluchten (1971), Tjeenk Willink-Noorduijn N.V., Culemborg, p. 29-30 op dbnl.org op Wikipedia
  8. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron in: Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, Deel VI. De provincie Zeeland (1922), A Oosthoek, Utrecht, p. 238 op dbnl.org op Wikipedia
  9. I. Burghoorn
    “Klucht-hoofdige Snorre-Pypen, Quacken, en Quinck-slagen, Springende van den Os op den Esel”, deel 1 (1644), p. 26
  10. 10,0 10,1 Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron
    Jo Wijnen
    “Bestaat Limburg echt?” (1978), Corrie Zelen, Maasbree, p. 85 op dbnl.org op Wikipedia
  11. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron
    Lidy van Eijsselsteijn
    Media vita in: Ontmoeting, Jaargang 7, Bosch & Keuning, Baarn 1953-1954, p. 112 op dbnl.org op Wikipedia
  12. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2021 Weblink bron
    Joost van den Vondel
    Adam in ballingschap, of aller treurspelen treurspel (1664) in:
    M.A. Schenkeveld-van der Dussen (ed.)
    Lucifer. Adam in ballingschap, of Aller treurspelen treurspel. Noah, of Ondergang der eerste wereld (2004), Bert Bakker, Amsterdam, p. 140-141 op dbnl.org op Wikipedia
  13. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be