zuipen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  zuipen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• zui·pen

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘(onmatig) drinken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
zuipen	zoop	gezopen
klasse 2	volledig

Werkwoord

zuipen

1. zwaar of gulzig drinken

   • Hij zoop als een ketter. 

2. in sterke mate olie of benzine verbruiken

   • Die auto zuipt benzine en met deze prijzen is dat geen pretje. 

Hyponiemen

• afzuipen, bezuipen, comazuipen, opzuipen, uitzuipen, verzuipen

Afgeleide begrippen

• gezuip, zuiper, zuiplap, zuippartij, zuipschuit, zuipvaart

Vertalingen

    1. zwaar of gulzig drinken   

Duits: saufen (de) Engels: guzzle (en) Frans: picoler (fr)

Spaans: empinar (es), chingar (es) Tsjechisch: chlastat (cs) imperfectief

Gangbaarheid

• Het woord zuipen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuipen" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.