zooien
Uiterlijk
- zooi·en
de zooien mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zooi
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zooien |
zooide |
gezooid |
zwak -d | volledig |
- inergatief rommelen, klooien
- inergatief (jongerentaal) elkaar bij de revers pakken en op de grond proberen te gooien
- ▸ Traditiegetrouw wordt er op de kade door rivaliserende verenigingen gezooid of gebrast, in gewone mensentaal, er wordt een beetje aan de revers van de verenigingsjasjes getrokken en, na deze lozing van testostoron en eer, wordt er vriendschappelijk samen wat gedronken.[4]
- Het woord zooien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zooien" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Steppin' out. Varsity” (18 maart 2022)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Jongerentaal in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 77 %
- Prevalentie Vlaanderen 80 %