wambuis

Nederlands

wambuis

Uitspraak

• Geluid:  wambuis    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• wam·buis

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kledingstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1317
• samenstelling van  wam zn  en  buis zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	wambuis	wambuizen
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

het wambuis o

1. (kleding), (historisch) vooral in vroeger tijden veel gedragen gewatteerd vest, vaak gemaakt van lagen linnen, in banen gestikt, met een opvulling van wol, katoen en haren, dat het lichaam van de hals tot op het middel bedekt

   ▸ Het hek zwaaide ineens open, en er verschenen een man en een jongen. Omdat ik onderweg helemaal niemand was tegengekomen, was ik blij mensen te zien. Ze droegen allebei eenvoudige wambuizen en hadden een pet op waardoor hun gezichten grotendeels bedekt werden, en de jongen had een kleine zeis achter zijn riem gestoken.

Verwante begrippen

• borstrok, buis, kamizool, overhemd, shirt

Vertalingen

    1.   

Spaans: camiseta (es) v, camisón (es) m, gambesón (es) m

Gangbaarheid

• Het woord wambuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wambuis" herkend door:

79 %	van de Nederlanders;
69 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.