viste
Uiterlijk
- vis·te
vervoeging van |
---|
vissen |
viste
- enkelvoud verleden tijd van vissen
- Ik viste.
- Jij viste.
- Hij, zij, het viste.
- Ik viste.
- vis·te
Naar frequentie | 1132 |
---|
viste
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van vise
- vis·te
Naar frequentie | 1139 |
---|
viste
viste
- meervoud van vist
viste
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van vise
vervoeging van |
---|
ver |
viste
- tweede persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van ver
vervoeging van |
---|
vestir |
viste
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woorden in het Deens
- Woorden in het Deens van lengte 5
- Werkwoordsvorm in het Deens
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 5
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Noors
- Werkwoordsvorm in het Noors
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 5
- Werkwoordsvorm in het Spaans