uitkoop
Uiterlijk
- uit·koop
- samenstelling van uit en koop [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitkoop | uitkopen |
verkleinwoord | - | - |
de uitkoop m
vervoeging van |
---|
uitkopen |
uitkoop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkopen
- ... dat ik uitkoop.
- Het woord uitkoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitkoop" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ uitkoop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be