tussor
Uiterlijk
- tus·sor
- van Engels tussar, dat via Hindi तसर (tasar) teruggaat op Sanskriet तसर (tasara) "schietspoel" [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tussor | - |
verkleinwoord | - | - |
het tussor o
- (materiaalkunde) soort zijde uit draad gesponnen door de rupsen uit het geslacht Antheraea
- Na de nieuwe kostuums van gabardine, tussor en sharkskin (…) kwamen mooie schoenen, chique sokken en dure zakdoeken, broekriemen en dassen van het soort van de gouden das van Olly. [3]
- Het woord 'tussor' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tussor" herkend door:
4 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tussor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Mahieu, V.Verzameld werk. (1992) Querido, Amsterdam; ISBN 90 214 7452 2; p. 267; geraadpleegd 2018-06-07
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Materiaalkunde in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 4 %
- Prevalentie Vlaanderen 6 %