tulpenboom

Nederlands

tulpenboom

Uitspraak

• Geluid:  tulpenboom    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• tul·pen·boom

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  tulp zn  en  boom zn  met het invoegsel -en- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	tulpenboom	tulpenbomen
verkleinwoord	tulpenboompje	tulpenboompjes

Zelfstandig naamwoord

de tulpenboom m

1. (plantkunde) Liriodendron  een geslacht van planten uit de Magnoliaceae-familie (Tulpenboomfamilie)

   ▸ Ze was dol op de tuin bij Morley Cottage, met zijn uitzicht op Lyme Bay en een reusachtige honderdjarige tulpenboom in een hoek.

   ▸ Boomkweker Pieter van den Berk uit Sint-Oedenrode ziet dat bepaalde zuidelijke boomsoorten als de honingboom en de tulpenboom het steeds beter doen in Nederland, maar aan olijfbomen en palmbomen waagt hij zich nog niet.

Synoniemen

• magnolia

Gangbaarheid

• Het woord tulpenboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.