totaal
Uiterlijk
- to·taal
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘geheel’ voor het eerst aangetroffen in 1482 [1]
- afgeleid van het Latijnse tōtus met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | totaal | totaler | totaalst |
verbogen | totale | totalere | totaalste |
partitief | totaals | totalers | - |
totaal
- geheel
- De totale productiewaarde van de sector steeg met 10%.
- volkomen, volledig
- De Europese top is uitgelopen op een totale mislukking.
- ▸ Vandaag zou ik de woestijn intrekken, een dorre vlakte die mij totaal vreemd was.[3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | totaal | totalen |
verkleinwoord | totaaltje | totaaltjes |
het totaal o
- alle onderdelen tezamen
- Het totaal is meer dan de som der delen.
- Het woord totaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "totaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "totaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ totaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -aal in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %