sputum

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  sputum    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• spu·tum

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘speeksel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1901

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	sputum	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

het sputum o

1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren

Synoniemen

• spuug, speeksel, fluim

Vertalingen

    1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren   

Engels: spittle (en), sputum (en) Papiaments: skupi

Taroko: túyoq

Gangbaarheid

• Het woord sputum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sputum" herkend door:

54 %	van de Nederlanders;
35 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Zelfstandig naamwoord

sputum

1. speeksel, spuug, fluim.

Synoniemen

• spittle