[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

smaak

Uit WikiWoordenboek
  • smaak
  • In de betekenis van ‘zintuig om te proeven’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord smaak smaken
verkleinwoord smaakje smaakjes

de smaakm

  1. (voeding), (drinken) zintuig waarmee men mee proeft
  2. (voeding), (drinken) gewaarwording bij het proeven van eten en drank
     Het duurde even voordat ik de smaak kon plaatsen.[3]
  3. (figuurlijk) bepaalde subjectieve voorkeur
    • Dat is niet naar mijn smaak. 
  • De smaak te pakken hebben
Ergens enthousiast over raken, iets aangenaam vinden en er daarom meer van willen
  • Er zit kraak noch smaak aan
(Van iets eetbaars) Het smaakt niet
  • In de smaak vallen
aanslaan [4], bevallen [1]
  • Kraak noch smaak hebben
(Van iets eetbaars) Niet smaken, geen smaak hebben
  • Over smaak valt niet te twisten.
Iedereen heeft zijn eigen persoonlijke voorkeur
  • Smaken verschillen.
Iedereen heeft zijn eigen persoonlijke voorkeur
vervoeging van
smaken

smaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smaken
    • Ik smaak. 
  2. gebiedende wijs van smaken
    • Smaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smaken
    • Smaak je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


smaak

  1. smaak


smaak

  1. smaak