ritme
Uiterlijk
- rit·me
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘wisseling in beweging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1734 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ritme | ritmes ritmen |
verkleinwoord | ritmetje | ritmetjes |
het ritme o
- (muziek) een zich in de tijd herhalend patroon van geluiden
- een zich in de tijd herhalend patroon van handelingen of gebeurtenissen
- ▸ Het was even wennen om helemaal alleen door de uitgestorven woestijn te lopen, maar toch raakte ik geleidelijk in een ritme.[3]
- bioritme, dagritme, hartritme, jaarritme, kasritme, maandritme, pendelritme, slaap-waakritme, slaapritme, wedstrijdritme, weekritme,
1. een zich in de tijd herhalend patroon van geluiden
- Het woord ritme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ritme" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ritme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ritme op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be