pol
Uiterlijk
- pol
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘graspol’ voor het eerst aangetroffen in 1764 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pol | pollen |
verkleinwoord | polletje | polletjes |
- (plantkunde) bundel van plantaardig materiaal inclusief aardkluit
- Het woord pol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pol" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pol" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pol op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be