plooisel
Uiterlijk
- plooi·sel
- Naamwoord van handeling van plooien met het achtervoegsel -sel[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plooisel | plooisels |
verkleinwoord | plooiseltje | plooiseltjes |
het plooisel o
- in plooien gevouwen en vastgestikte stof
- De rode pompoen is ook geen pompoen maar een opgevulde schijf van stof. Straub, wier afwerking soms wat te wensen overlaat, versiert haar compacte hoeden met ingenieuze, regelmatige plooisels. [2]
- Gelijk bij alle ijdele menschen, hingen ook in deze huiskamer aan den wand de levensgroote en zeer behaagzieke portretten van mijnheer en mevrouw; mijnheer in een almaviva met een sierlijken zwaai gedrapeerd, en een oogopslag als van een aangeblazen dichter; mevrouw, zeer laag gekleed, met een dik parelsnoer om den hals, een kanten plooisel om de japon en schitterende armbanden. [3]
- Het woord plooisel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plooisel" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Kitty Kilian 18 juni 1992 Hoge, lage, scheve, nette en brutale hoeden
- ↑ NRC Prof. Dr. H.W. van Os 25 november 1995 Wat bij ons protserig is, is aan het hof waardig
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be