paas

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  paas    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• paas

Woordherkomst en -opbouw

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	paas	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de paas v / m

1. Pasen

   • met de paas gingen ze dit jaar gezellig brunchen 

Hyponiemen

• palmpaas

Afgeleide begrippen

   

Paaseiland paasakkoord paasavond paasbest paasbiecht paasbloem paasbrood paascactus paascommunie paasdag paasdatum paasei paasfeest paashaas paashaver paaskaars paaskandelaar paasklok paaskring paaslam paasmaal paasmaandag paasmandje paasmis paasnacht paasnagel paasochtend paasontbijt paasos paaspauze paasplicht paasspel paastijd paasvakantie paasviering paasvuur paaswake paaszaterdag paaszondag

Gangbaarheid

• Het woord paas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paas" herkend door:

88 %	van de Nederlanders;
66 %	van de Vlamingen.