notendop
Uiterlijk
- no·ten·dop
- samenstelling van noot en dop met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | notendop | notendoppen |
verkleinwoord | notendopje | notendopjes |
de notendop m
- beknopt
- Hij vertelde in een notendop wat er de afgelopen 30 jaar was gebeurd.
- klein schip
- Hij ging met een notendopje op zee varen.
- schil van een noot
- Met een notenkraker haal je de notendop van de noot zelf af.
- Het woord notendop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "notendop" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be