noodtrap
- nood·trap
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noodtrap | noodtrappen |
verkleinwoord |
de noodtrap m
- trap die je kunt gebruiken bij brand of in een andere noodsituatie die het gebruik van de lift of normale trappen belemmert; deel van een vluchtroute
- De werklieden waren een noodtrap aan het plaatsen tegen de zestien meter hoge muur, die vervolgens instortte. Er vielen ook enkele gewonden bij het nieuwbouwpand van Reynaers Aluminium in Duffel, dat iets onder Antwerpen ligt.[2]
- Donderdag bleek uit onderzoeken van de brandweer en de gemeente Nijmegen dat een aantal rookwerende deuren in het complex niet deugde. Daardoor kon de giftige rook van de brand zich door het hele gebouw verspreiden. Ook hield een van de twee noodtrappen op de eerste verdieping op. Aangezien het centrale trappenhuis door de brand onbruikbaar was, kon een deel van de 94 bewoners niet naar buiten.[3]
- Het woord noodtrap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noodtrap" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 20 dec. 2016 Bouwvakkers dood door ingestorte muur België
- ↑ de Telegraaf 20 mrt. 2015 Woonzorg: seniorenflat voldeed aan eisen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be