mobilhome
Uiterlijk
- mo·bil·home
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mobilhome | mobilhomes |
verkleinwoord | mobilhomepje | mobilhomepjes |
de mobilhome m
- een motorvoertuig, dat is ingericht om in te overnachten en te verblijven
- ‘Ik stond op om 6u en was ermee bezig tot ik weer ging slapen’, zegt de ex-directrice. ‘Ik heb al mijn vrije tijd opgegeven, geleidelijk aan liet ik alles vallen. Drie weken met onze mobilhome op vakantie was het enige echte afleiding die ik nog had. Uiteindelijk eindigde ik met een burn-out en zat ik een paar maanden thuis. Nu vind ik het super om weer gewoon les te geven.’ [1]
- Van der Mark won ook de 24 Uren van Le Mans.Maar hij stopte in ’88 toen hij een slechte Yamaha reed en genoeg had van zijn gemankeerde fysieke toestand. ‘Ik heb alles gebroken wat maar kan’, zegt hij in de truck die dienst doet als mobilhome.[2]
- Het woord mobilhome staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mobilhome" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ De Standaard MAANDAG 7 AUGUSTUS 2017
- ↑ Volkskrant John Volkers 27 juni 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be