kodde
Uiterlijk
- kod·de
- Uit Vroegnieuwnederlands kodde ‘testikel; knuppel’, uit Middelnederlands codde, ontwikkeld uit Oergermaans *kuddan- ‘tas’, afgeleid van *keudō- (gen. *kuddaz).[1][2] Evenals Zweeds kudde ‘kussen’ en Engels cod ‘peul, omhulsel, balzak’.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kodde | kodden |
verkleinwoord | koddetje, kodje | koddetjes, kodjes |
- knuppel, knots
- (zoötomie) staart van een dier (vooral een hond, een varken of een koe)
- (bij uitbreiding) aars
- (plantkunde) Typha moeras- of oeverplant, lisdodde
- (verouderd) iets grappigs
- [1]: koddebeier
- [5]: koddig
- Het woord kodde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kodde" herkend door:
32 % | van de Nederlanders; |
27 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Guus Kroonen, The Proto-Germanic n-stems: A study in diachronic morphophonology, Amsterdam: Rodopi, 2011, blz. 175-176.
- ↑ Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 308.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zoötomie in het Nederlands
- Plantkunde in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 32 %
- Prevalentie Vlaanderen 27 %