knarsing
Uiterlijk
- knar·sing
- naamwoord van handeling van knarsen met het achtervoegsel -ing [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knarsing | knarsingen |
verkleinwoord |
de knarsing v
- het krachtig en met veel lawaai over elkaar laten gaan van de tanden en kiezen als teken van pijn en spijt
- ▸ Wie de moeite neemt om de gelijkenis uit te lezen, stuit plotseling op een heftige passage. De laatste woorden zijn: knarsing der tanden. Dat is een forse deuk in het beeld dat deze gelijkenis zo goed bij ons denken en ons leven past.[3]
- Het woord knarsing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knarsing" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ knarsing op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron S. D. Post“Talent of taak” (03-04-2009), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be