jubileum
Uiterlijk
- ju·bi·le·um
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘herdenkingsdag van bekleding van ambt’ voor het eerst aangetroffen in 1726 [1]
- Van Latijn iubilaeus (jubeljaar), verwant met Grieks iobèlos en oorspronkelijk Hebreeuws jobhel (jubileum, ramshoorn, letterlijk: ram). Vergelijk voor de achtergrond hiervan Leviticus 25:9,10.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jubileum | jubilea jubileums |
verkleinwoord |
het jubileum o
- feestelijke herdenking van de dag waarop iets gebeurde of begon
- Een jubileum waar niemand bij stil staat, verdient die naam misschien niet. Een herdenking met één deelnemer, dat klinkt niet koosjer. Toch grijp ik de gelegenheid, omdat het kinderboek dat precies 25 jaar geleden verscheen, met elke verhuizing mee mocht: Plinius Pinguïn (1990) van Boudewijn Büch (1948-2002), met tekeningen van Pauline Drost. [2]
|
1. feestelijke herdenking van de dag waarop iets gebeurde of begon
- Het woord jubileum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jubileum" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jubileum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ de Volkskrant Arjan Peters5 december 2015 In depressieve Plinius Pinguïn een zelfportret zien
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ju·bi·le·um
- Afkomstig van middeleeuws Latijn: jubilaeum zn , dat op middeleeuws Latijn: (annus) jubilaeus ww ("kroonjaar") teruggaat
Naar frequentie | 20734 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | jubileum | jubileet | jubileer | jubilea jubileene |
genitief | jubileums | jubileets | jubileers | jubileas jubileenes |
jubileum, o
- (maatschappij) jubileum, een feest gehouden ter gelegenheid van een aantal jaren verstreken sinds een evenement (vooral 25, 50, 75, 100, 1000 jaar)
- «Han har i år 50 års jubileum som artist.»
- Dit jaar viert hij 50 jarig jubileum als kunstenaar.
- «Han har i år 50 års jubileum som artist.»
- een verjaardag van een jubileum
|
|
- ju·bi·le·um
- Afkomstig van middeleeuws Latijn: jubilaeum zn , dat op middeleeuws Latijn: (annus) jubilaeus ww ("kroonjaar") teruggaat
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | jubileum | jubileet | jubileer | jubilea jubileene |
genitief | jubileums | jubileets | jubileers | jubileas jubileenes |
jubileum, o
- (maatschappij) jubileum, een feest gehouden ter gelegenheid van een aantal jaren verstreken sinds een evenement (vooral 25, 50, 75, 100, 1000 jaar)
- een verjaardag van een jubileum
|
- [1]: jubileumsfest zn
- [1]: jubileumsmiddag zn
- [1]: jubileumsskrift zn
- [1]: jubileumsutgåve zn
- [1]: jubileumsår zn
jubileum
- nominatief onbepaald onzijdig meervoud van jubileum
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 8
- Woorden in het Noors met audioweergave
- Woorden in het Noors met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Noors
- Maatschappij in het Noors
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 8
- Woorden in het Nynorsk met audioweergave
- Woorden in het Nynorsk met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nynorsk
- Maatschappij in het Nynorsk
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nynorsk