inzet
Uiterlijk
- in·zet
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inzet | inzetten |
verkleinwoord | inzetje | inzetjes |
de inzet m
- (spel) wat men aan het risico van het spel blootstelt
- de mate waarin men zich aan een bepaald doel wijdt
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
1.
vervoeging van |
---|
inzetten |
inzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzetten
- ... dat ik inzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzetten
- ... dat jij inzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzetten
- ... dat hij inzet.
- Het woord inzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inzet" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Spel in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Na te kijken vertalingen
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %