graal
Uiterlijk
- graal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘magisch voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 in het werk 'Li contes del Graal' van Chrétien de Troyes [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | graal | gralen |
verkleinwoord | - | - |
de graal m
- een verborgen of verloren gegaan heilig voorwerp, volgens sommigen de beker gebruikt bij het laatste avondmaal door Jesus en zijn discipelen
- De graal te vinden was de vurige wens van de ridders van koning Arthur.
- Het woord graal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "graal" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "graal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ graal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be