getto
Uiterlijk
- get·to
- Leenwoord uit het Duits of Italiaans, in de betekenis van ‘jodenwijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | getto | getto's getti |
verkleinwoord | gettootje | gettootjes |
het getto o
- (geschiedenis) stadswijk die tot verplichte verblijfplaats voor Joden diende, vooral in Portugal, Spanje, Duitsland, Italië en Polen
- benaming voor een stadswijk die voor het overgrote deel wordt bewoond door mensen die behoren tot een enkele etnische, religieuze of raciale groep die sociaal slecht geïntegreerd is
- Het woord getto staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "getto" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "getto" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be