gebrek

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  gebrek    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ge·brek

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘gemis, kwaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	gebrek	gebreken
verkleinwoord	gebrekje	gebrekjes

Zelfstandig naamwoord

het gebrek o

1. een tekort

   • Er is een gebrek aan voedsel. 

   ▸ Vanwege het gebrek aan steun echter moesten mijn enkels erg wennen aan het oneffen terrein.

2. een defect, een mankement

   ▸ De voorzieningenrechter stelde in juli dat de inhoud van het rapport op twee punten onzorgvuldig was, maar dat de gebreken niet zo groot waren dat het hele rapport onrechtmatig was.

Synoniemen

• [1] deficiëntie

Hyponiemen

   

boriumgebrek capaciteitsgebrek geldgebrek hartgebrek lichaamsgebrek oorgebrek personeelsgebrek plaatsgebrek spraakgebrek stikstofgebrek tijdgebrek vitaminegebrek voedselgebrek wilsgebrek zuurstofgebrek

Afgeleide begrippen

• gebrekig, gebrekkelijk, gebrekkig, gebreksziekte, gebrekziekte

Uitdrukkingen en gezegden

• gebrek hebben aan

Vertalingen

    1. een tekort   

Deens: mangel (da) g Duits: Mangel (de) m Engels: lack (en), absence (en), shortage (en), shortcoming (en) Frans: pénurie (fr) v, manque (fr) m Noors: mangel (no) m

Nynorsk: mangel (nn) m Oudnoords: eyða v Papiaments: falta Spaans: falta (es) v, insuficiencia (es) v

    2. een defect   

Duits: Mangel (de) m, Gebrechen (de) o Engels: defect (en) Frans: défaut (fr) m

Papiaments: falta Spaans: mal (es) m, defecto (es) m

Gangbaarheid

• Het woord gebrek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gebrek" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.