fijnzinnig
Uiterlijk
- Geluid: fijnzinnig (hulp, bestand)
- fijn·zin·nig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘met fijn onderscheidingsvermogen’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- afleiding van fijn en zin met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fijnzinnig | fijnzinniger | fijnzinnigst |
verbogen | fijnzinnige | fijnzinnigere | fijnzinnigste |
partitief | fijnzinnigs | fijnzinnigers | - |
fijnzinnig
- iemand met een subtiel gevoelsleven
- De fijnzinnige kunstliefhebber raakte in vervoering van het schilderij dat anderen broddelwerk noemden.
- Het woord fijnzinnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.