Uiterlijk
Niet te verwarren met: e-mail, émail, Email, E-Mail |
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘glazuur’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
- van Frans émail
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | – | |
verkleinwoord |
het email o
- ondoorzichtige, glasachtige dunne deklaag, aangebracht op metaal of keramische voorwerpen
- ▸ In de badkamer met een grote spiegel in een vergulde lijst was er met zichtbare tegenzin een moderne douchecabine aangebracht naast de antieke badkuip van email, die op vier bronzen pootjes in de vorm van leeuwenklauwen stond.[2]
- voorwerp dat met email bedekt is
- tandglazuur
- kleurgevende laag
- 4. kleursel
- voor elektronische post: zie e-mail (zonder streepje is dit fout geschreven)
1. glasachtige deklaag
2. met email bedekt voorwerp
- Het woord email staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "email" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "email" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be