dwaashoofd
Uiterlijk
- Geluid: dwaashoofd (hulp, bestand)
- dwaas·hoofd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dwaashoofd | dwaashoofden |
verkleinwoord |
het dwaashoofd o
- (pejoratief) een dom persoon
- Toen begreep ik, dat hij een allergelukkigst onderwerp voor eene karakterschets op kon leveren, in zijne dubbele hoedanigheid als dwaashoofd en gierigaard. [2]
- Het woord dwaashoofd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dwaashoofd" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reisontmoetingen. (1834-1835)– [tijdschrift Muzen, De]
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be