dilettant
Uiterlijk
- di·let·tant
- Leenwoord uit het Duits of Frans, in de betekenis van ‘amateur’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse dilettante [2]
- van het Italiaanse dilettante, wat is afgeleid van het werkwoord dilettare, ‘genoegen doen, plezieren’; dat gaat terug op het Latijnse delectari: ‘behagen scheppen in, plezier halen uit’.[3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dilettant | dilettanten |
verkleinwoord | - | - |
de dilettant m
- iemand die een kunst of wetenschap uit liefhebberij beoefent
- hij had als dilettant al zoveel disciplines beoefend dat het Wikiwoordenboek er ook nog wel bij kon
- (pejoratief) slechte amateur, prutser, beunhaas, knutselaar
1.
- Het woord dilettant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dilettant" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dilettant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Onze taal, dilettant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be