concilie
Uiterlijk
- con·ci·lie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kerkvergadering’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'calāre' (samenroepen) met het voorvoegsel con- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | concilie | concilies conciliën |
verkleinwoord | - | - |
- vergadering van kerkelijke ambtsdragers, voornamelijk bisschoppen, onder leiding van de paus
- Het woord concilie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "concilie" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "concilie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ concilie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
conciliar |
concilie
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel con- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 76 %
- Prevalentie Vlaanderen 91 %
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 8
- Werkwoordsvorm in het Spaans