chichi

Nederlands

Uitspraak

• [A] Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ʃiˈʃi / (2 lettergrepen)
• [B] Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈtʃitʃi / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• chi·chi

Woordherkomst en -opbouw

• [A] van Frans  chichi zn 
• [B] van Papiaments  Chichi en  koosnaam voor de oudste dochter, misschien verwant aan Amerikaans Spaans  chichi zn  "kind, baby; vrouwenborst", vanaf 2008 door de 21e-eeuwse Curaçaose kunstenares Serena Israel gebruikt als naam voor haar beelden van een vrouwenfiguur

[A]	enkelvoud	meervoud
naamwoord	chichi	-
verkleinwoord	-	-

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord}

Zelfstandig naamwoord

[A] de chichi m

1. (informeel) gekunstelde deftigheid

   ▸ Wie stak er nu de grens over om te gaan pikken in Rijsel? Als ge daar gingt winkelen, wist ge toch al genoeg? Veel chichi, akkoord, gelijk overal in Frankrijk. Maar ze vroegen drie keer te veel voor een waterige koffie - een plastieken filter, als 't God blieft - hun wafels waren niet om te fretten.

   ▸ Het is hier mooi met prachtige kastelen en prima terroirs. De mentaliteit is joviaal en solidair, terwijl het sociale leven in Saint-Emilion zeer hiërarchisch is, haast volgens het klassering-systeem. De ergste chichi is natuurlijk nog altijd in Médoc te vinden.

Synoniemen

• kapsones, kouwe kak, opsmuk

	stellend
onverbogen	chichi
verbogen	-

Bijvoeglijk naamwoord

[A] chichi

1. overdreven deftig of luxe

   ▸ Zwervende hanen en sputterende golfkarretjes maken deel uit van de charme in Dunmore Town, een chichi Harbour Island-dorp waar Wall Streeters, supermodellen en kitesurfers terechtkomen voor het glinsterende roze zandstrand.

   ▸ Als je Megève vermeldt, zullen de meeste skiërs het meteen afwimpelen als een chichi skioord waar je niet bijzonder goed kunt skiën.

Synoniemen

• snobistisch
• verwaand

[B]	enkelvoud	meervoud
naamwoord	chichi	chichi's
verkleinwoord

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord}

Zelfstandig naamwoord

[B] de chichi v

1. (kunst) gestileerd plaatje of beeldje van een zwarte vrouw met weelderige rondingen als zinnebeeld voor Curaçao

   ▸ Nabij de Windstraat in de bekende wijk Punda vind je een chichi, ofwel een dikke dame. Deze zie je overal terug op het eiland en representeert de levendige, oudste zus in het gezin. Familie is erg belangrijk voor de Antillianen!

Gangbaarheid

• Het woord chichi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal:

        3

• frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal:

        3

Frans

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ʃiʃi/

Zelfstandig naamwoord

chichi m

1. (spreektaal) drukte, toestanden

   «Arrète de faire des chichis!»

   Maak niet zo'n toestand!

2. (informeel) kapsones, gekunstelde deftigheid

Centraal-Huasteeks Nahuatl

Zelfstandig naamwoord

chichi

1. (roofdieren) hond

Durango-Nahuatl

Zelfstandig naamwoord

chichi

1. (roofdieren) hond

klassiek Nahuatl

Zelfstandig naamwoord

chichi

1. (roofdieren) hond