buste
Uiterlijk
- bus·te
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘borstbeeld’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buste | busten bustes |
verkleinwoord | bustetje | bustetjes |
- [2] standbeeld
- [3] pasbuste
- [1] bustehouder, bustier
vervoeging van |
---|
bussen |
buste
- enkelvoud verleden tijd van bussen
- Ik buste.
- Jij buste.
- Hij, zij, het buste.
- Ik buste.
- Het woord buste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buste" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "buste" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ buste op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be