bonjour
Uiterlijk
- bon·jour
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: groet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1617 [1]
vervoeging van |
---|
bonjouren |
bonjour
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bonjouren
- Ik bonjour.
- gebiedende wijs van bonjouren
- Bonjour!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bonjouren
- Bonjour je?
- Het woord bonjour staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bonjour" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bonjour" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
bonjour
- simple comme bonjour
- doodeenvoudig