bips
Uiterlijk
- bips
- In de betekenis van ‘achterwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1894 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bips | bipsen |
verkleinwoord | bipsje | bipsjes |
de bips v
- (anatomie), (eufemisme) billen, achterwerk, derrière
- Het woord bips staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bips" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bips" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Arno KantelbergCult, A Reader's Guide in: Bzzlletin, Jaargang 28 (1998-1999), BZZTôH, Den Haag, p. 6 op dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Eufemisme in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %