beul
Uiterlijk
- beul
- In de betekenis van ‘scherprechter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1481.[1]
- erfwoord: Middelnederlands bōdel, boele ‘gerechtsbode, -diener’, ontwikkeld uit West-Germaans *budilaz ‘bode’, met achtervoegsel *-ila uit de nultrap van de wortel van *beudan- ‘bieden’, waarvoor zie bieden.[2] Evenals Nederduits Bödel ‘gerechtsdienaar; scherprechter’, Duits Büttel ‘gerechtsdienaar’, Fries boal, beul en Oudengels bydel ‘bode, heraut’.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beul | beulen |
verkleinwoord | beultje | beultjes |
de beul m
- (beroep) traditioneel de uitvoerder van overheidswege opgelegde lijfstraffen en aangesteld om ter dood veroordeelden te executeren
- De kundige beul liet de misdadigers niet te lang lijden.
- (pejoratief) wreedaard
- Deze wielrenner was een echte tempobeul die de andere renners uitputte.
- apenbeul, bekkenbeul, dierenbeul, kampbeul, ketterbeul, kinderbeul, mensenbeul, paardenbeul, slopersbeul, tempobeul, vrouwenbeul
- beulachtig, beulenmaal, beulenwerk, beulkraan, beulsambacht, beulsambt, beulshanden, beulsknecht, beulswerk
1. uitvoerder van lijfstraffen
2. wreedaard
vervoeging van |
---|
beulen |
beul
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beulen
- Ik beul.
- gebiedende wijs van beulen
- Beul!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beulen
- Beul je?
- Het woord beul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beul" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "beul" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beul op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- 'piɑɫ
Enkelvoud | Meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | beul | am beul | beòil | na beòil |
genitief | beòil | a' bheòil | bheul | nam beul |
beul m
- (anatomie) mond
- stem
- «Oigh a' bheòil mhànranaich»
- Meisje van de welluidende stem.
- «Oigh a' bheòil mhànranaich»
- monding
- «Beul na h-aibhne.»
- Monding van de rivier
- «Beul na h-aibhne.»
- begin
- «An taobh beòil.»
- Het voorste deel.
- «An taobh beòil.»
- (scheepvaart) dolboord
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Schots-Gaelisch
- Woorden in het Schots-Gaelisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Schots-Gaelisch
- Anatomie in het Schots-Gaelisch
- Scheepvaart in het Schots-Gaelisch