beroven
Uiterlijk
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
beroven | berovend |
beroving | beroofd |
- be·ro·ven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beroven |
beroofde |
beroofd |
zwak -d | volledig |
beroven
- overgankelijk iemand met geweld zijn bezit ontnemen
- Zij werden plotseling aangevallen en beroofd van al hun bezittingen.
- iemand het genot van iets doen missen, zaken ontdoen van iets
- Hij beroofde zijn ouders van hun zondagsrust.
1. iemand met geweld zijn bezit ontnemen
- Het woord beroven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beroven" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %