[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

bebossen

Uit WikiWoordenboek
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
bebossen bebossend
bebossing bebost


  • be·bos·sen
  • Afgeleid van bos met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bebossen
beboste
bebost
zwak -t volledig

bebossen

  1. overgankelijk met bomen bedekken
    • De Israëli's deden hun best een deel van de kale heuvels te bebossen. 
90 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be