Zar
Uiterlijk
Niet te verwarren met: ZAR |
- Zar
- Afkomstig van het Latijnse woord Caesar.
Zar m
- (adel) tsaar (mannelijke vorm)
- «Dennoch fand Zar Alexander noch Gelegenheit, die Karten und Zeichnungen von den Schleusen genau zu studieren.»
- Toch vond tsaar Alexander nog gelegenheid om nauwkeurig de kaarten en tekeningen van de sluizen te bestuderen.
- «Dennoch fand Zar Alexander noch Gelegenheit, die Karten und Zeichnungen von den Schleusen genau zu studieren.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Zar | die Zaren |
genitief | des Zaren | der Zaren |
datief | dem Zaren | den Zaren |
accusatief | den Zaren | die Zaren |
- Zarin (vrouwelijke vorm)