tangens
Uiterlijk
- tan·gens
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘getal dat verhouding uitdrukt van rechthoekszijde tegenover die hoek tot de aanliggende rechthoekszijde’ voor het eerst aangetroffen in 1614 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tangens | tangensen tangenten |
verkleinwoord | - | - |
de tangens v / m 3 manieren van definitie voor de tangens van een hoek: [3]
- (meetkunde) segment van de raaklijn aan een cirkel, gelegen tussen de twee benen van een hoek in het middelpunt, waarvan het ene been de straal van het raakpunt is
- (meetkunde) verhouding van de overstaande en de aanliggende rechthoekszijde in een rechthoekige driehoek
- (meetkunde) verhouding tussen de projecterende loodlijn en de projectie van het ene been van de hoek op het andere
- Het woord tangens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tangens" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tangens" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tangens op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be