[go: up one dir, main page]

  • gron·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gronden
grondde
gegrond
zwak -d volledig

gronden overgankelijk

  1. (scheepvaart), (verouderd) de waterdiepte peilen met een dieplood, en eventueel tevens een monster van de bodem nemen door een vetgemaakte holte in de onderkant van het dieplood
    • Bij het gronden bleef de diepte gelijk maar de kleur van de opgehaalde grond werd steeds lichter. 
  2. (economie), (juridisch), (verouderd) het stichten/oprichten van een bedrijf, onderneming of instelling
    • Zijn overgrootvader heeft het bedrijf in 1876 gegrond. 
  3. (techniek) het schilderen met grondverf
    • De huisschilder heeft het houtwerk ontvet en hij is nu aan het gronden. 
  4. (techniek), (verouderd) het met een grondschaaf maken van groeven met een vlakke bodem voor houtverbindingen
    • De timmerman liet ziet zien hoe vroeger het gronden met de grondschaaf werd gedaan. 

de grondenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord grond
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be