gronden
- gron·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gronden |
grondde |
gegrond |
zwak -d | volledig |
gronden overgankelijk
- (scheepvaart), (verouderd) de waterdiepte peilen met een dieplood, en eventueel tevens een monster van de bodem nemen door een vetgemaakte holte in de onderkant van het dieplood
- Bij het gronden bleef de diepte gelijk maar de kleur van de opgehaalde grond werd steeds lichter.
- (economie), (juridisch), (verouderd) het stichten/oprichten van een bedrijf, onderneming of instelling
- Zijn overgrootvader heeft het bedrijf in 1876 gegrond.
- (techniek) het schilderen met grondverf
- De huisschilder heeft het houtwerk ontvet en hij is nu aan het gronden.
- (techniek), (verouderd) het met een grondschaaf maken van groeven met een vlakke bodem voor houtverbindingen
- De timmerman liet ziet zien hoe vroeger het gronden met de grondschaaf werd gedaan.
- [1] loden, peilen
- [2] grondvesten, stichten, oprichten, instellen
- [3] grondverven
- [2] bedrijfssluiting
- [1] lood, werplood, handlood, peillood, handpeillood
- [3] doodverven, doodverf
- [4] schaven, frezen
- [2] grondvesten, grondleggen, grondlegger, grondslag
- [3] grondverf
2. het grondvesten van een bedrijf
de gronden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord grond
- Het woord gronden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gronden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be