[go: up one dir, main page]

Aller au contenu

belenen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de la particule inséparable be- et du verbe lenen.
Présent Prétérit
ik beleen beleende
jij beleent
hij, zij, het beleent
wij belenen beleenden
jullie belenen
zij belenen
u beleent beleende
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben belenend beleend

belenen \Prononciation ?\ transitif

  1. Emprunter sur gages.

Anciennes orthographes

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 62,7 % des Flamands,
  • 83,1 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]