schaal

See also: Schaal

Carolinian

Noun

schaal

1. water

References

• ABVD

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /sxaːl/

• Audio:

  (file)

• Audio (Belgium):

  (file)

• Hyphenation: schaal
• Rhymes: -aːl

Etymology 1

From Middle Dutch scale, from Old Dutch *skala, from Proto-Germanic *skalō. Cognate with German Schale (“shell”), English shale and scale (“piece of hard skin”). Compare also Dutch schil, English shell.

Noun

schaal f (plural schalen, diminutive schaaltje n)

1. shell (of an egg or a nut)

Derived terms

• eierschaal

Etymology 2

Een fruitschaal.
A fruit bowl.

From Middle Dutch scale, from Old Dutch [Term?], from Proto-Germanic *skēlō, related to *skaljō (“husk, shell”). Cognate with German Schale (“bowl”).

Noun

schaal f (plural schalen, diminutive schaaltje n)

1. shallow bowl

Derived terms

• fruitschaal
• ovenschaal
• weegschaal

Descendants

• Berbice Creole Dutch: skalki, skaliki
• Negerhollands: skel, skael
• → Papiamentu: skalchi (from the diminutive)

Etymology 3

De schaal van een kaart staat meestal onder de legenda.
The scale of a map is found mostly under the legend.

Borrowed from German Skala and/or English scale, from Latin scāla. The earlier borrowing Middle Dutch scale (“ladder”) had become very rare or was even lost entirely in early modern Dutch, implying that it was later reintroduced in the contemporary sense.

Noun

schaal f (plural schalen, diminutive schaaltje n)

1. scale (e.g. for measuring)

Derived terms

• grootschalig
• schaalvergroting
• tijdschaal
• opschalen

German

Adjective

schaal (strong nominative masculine singular schaaler, comparative schaaler, superlative am schaalsten)

1. Obsolete spelling of schal which was deprecated in 1902 following the Second Orthographic Conference of 1901.
   • 1878, Friedrich Nietzsche, Menschliches, Allzumenschliches […] ‎^[1], section 606:

     Die mässigeren Empfindungen erscheinen dagegen schaal; man will, wie es scheint, die heftigere Unlust immer noch lieber als die matte Lust.

     (please add an English translation of this quotation)

Declension

Positive forms of schaal

number & gender		singular			plural
		masculine	feminine	neuter
predicative		er ist schaal	sie ist schaal	es ist schaal	sie sind schaal
strong declension (without article)	nominative	schaaler	schaale	schaales	schaale
	genitive	schaalen	schaaler	schaalen	schaaler
	dative	schaalem	schaaler	schaalem	schaalen
	accusative	schaalen	schaale	schaales	schaale
weak declension (with definite article)	nominative	der schaale	die schaale	das schaale	die schaalen
	genitive	des schaalen	der schaalen	des schaalen	der schaalen
	dative	dem schaalen	der schaalen	dem schaalen	den schaalen
	accusative	den schaalen	die schaale	das schaale	die schaalen
mixed declension (with indefinite article)	nominative	ein schaaler	eine schaale	ein schaales	(keine) schaalen
	genitive	eines schaalen	einer schaalen	eines schaalen	(keiner) schaalen
	dative	einem schaalen	einer schaalen	einem schaalen	(keinen) schaalen
	accusative	einen schaalen	eine schaale	ein schaales	(keine) schaalen

Comparative forms of schaal

number & gender		singular			plural
		masculine	feminine	neuter
predicative		er ist schaaler	sie ist schaaler	es ist schaaler	sie sind schaaler
strong declension (without article)	nominative	schaalerer	schaalere	schaaleres	schaalere
	genitive	schaaleren	schaalerer	schaaleren	schaalerer
	dative	schaalerem	schaalerer	schaalerem	schaaleren
	accusative	schaaleren	schaalere	schaaleres	schaalere
weak declension (with definite article)	nominative	der schaalere	die schaalere	das schaalere	die schaaleren
	genitive	des schaaleren	der schaaleren	des schaaleren	der schaaleren
	dative	dem schaaleren	der schaaleren	dem schaaleren	den schaaleren
	accusative	den schaaleren	die schaalere	das schaalere	die schaaleren
mixed declension (with indefinite article)	nominative	ein schaalerer	eine schaalere	ein schaaleres	(keine) schaaleren
	genitive	eines schaaleren	einer schaaleren	eines schaaleren	(keiner) schaaleren
	dative	einem schaaleren	einer schaaleren	einem schaaleren	(keinen) schaaleren
	accusative	einen schaaleren	eine schaalere	ein schaaleres	(keine) schaaleren

Superlative forms of schaal

number & gender		singular			plural
		masculine	feminine	neuter
predicative		er ist am schaalsten	sie ist am schaalsten	es ist am schaalsten	sie sind am schaalsten
strong declension (without article)	nominative	schaalster	schaalste	schaalstes	schaalste
	genitive	schaalsten	schaalster	schaalsten	schaalster
	dative	schaalstem	schaalster	schaalstem	schaalsten
	accusative	schaalsten	schaalste	schaalstes	schaalste
weak declension (with definite article)	nominative	der schaalste	die schaalste	das schaalste	die schaalsten
	genitive	des schaalsten	der schaalsten	des schaalsten	der schaalsten
	dative	dem schaalsten	der schaalsten	dem schaalsten	den schaalsten
	accusative	den schaalsten	die schaalste	das schaalste	die schaalsten
mixed declension (with indefinite article)	nominative	ein schaalster	eine schaalste	ein schaalstes	(keine) schaalsten
	genitive	eines schaalsten	einer schaalsten	eines schaalsten	(keiner) schaalsten
	dative	einem schaalsten	einer schaalsten	einem schaalsten	(keinen) schaalsten
	accusative	einen schaalsten	eine schaalste	ein schaalstes	(keine) schaalsten